waarschijnlijk kwam mij voor, dat in dat geval een overmaat van het methyleeringsmiddel gebruikt zou zijn, althans een plaatselijke overmaat. Ten einde dit te verifiëeren, nam ik de volgende voorproef. Een weinig omgekristalliseerde narceïne werd opgelost in loog, vermengd met een druppel dimethylsulfaat en daarna met nitroprusside. Er ontstond een sterk roode kleur. Bij dezelfde proef zonder Mes SO werd een zuiver gele kleur verkregen. Inde litteratuur vindt men aangegeven, dat op de beschreven wijze het actieve H-atoom van de CO-CEh-grcep gemethyleerd wordt. (Tam b ach ur.d Ja g er, Über Alkylrarceïne Ann. 349, 185). Deze schrijvers geven aan. dat het zoutzure zout bij 243° smelt. Dit wijkt belangrijk af van het smeltpunt van het door mif geïsoleerde zout en kan twijfel doen wekken aan beider identiteit. Ik heb daarom bet zoutzure methylnarceïne bereid, nauwkeurig werkend volgens het voorschrift van T ambachr und Ja g er. Noch door omkristalliseeren uit allkohol, zoo alszij aangeven, noch uit zoutzuurhoudend water, noch door zoo vaak herhaalde precipitatie uit a'kohol door middel van aether, dat ten slotte maar zeer weinig stof resulteerde, kon ik een hooger smeltpunt verkrijgen dan 234°, zoodat ik aannemen moet, dyt in hunne opgave een drukfout aanwezig is. Door, vermengen van dit zoutzure zout van het smeltpunt van 234° oorr. met de te identificeeren stof van smp. 232°,, werd geen verlaging gevonden. Dein het monster handëlsnarceïne aangetroffen verontreiniging, die de oorzaak is der roodkleuring van het preparaat in alkalische oplossing met natriumnitroprusside, bestaat derhalve uit methylnarceïne. Het aequivalentgewicht van C 24 H29 NOs. HCI bedraagt 495,. wat in voldoende overeenstemming is met de gevonden waarde van 490. Het is duidelijk, dat, wanneer dit homoloog van narceïne in het handelsproduct aanwezig] is in geringe hoeveelheid. deze aanwezigheid volgens het zuiverheidsonderzoek van de Pharmacopee niet blijken kan. De titratie laat dit niet toe en de andere reacties betreffen alkaloïden van, afwilkende constitutie. De vraag is alleen, in hoeverre het smeltpunt uitsluitsel kan geven. Het smeltpunt van het onderhavige narceïnehydrochloride was 198°—200°. Dit is niet lager, maar belangrijk hooger dan, het smeltpunt, dat de pharmacopee opgeeft. n.l. 188°—192°. Het komt mij voor, dat deze opgave telaag is. Een preparaat van Merck smolt eveneens bij 198 .
448