groote kwaad, dat daardoor is aangericht? Alsmede van de verklaring van den Nederlandschen gedelegeerde in die commissie, dat de blaam voor het zoo laat uitvaardigen der in- en uitvoerverboden op de Nederlandsche regeering rust? 2. Wordt met deze erkenning mede gedoeld op het feit, dat de regeering 2 jaar en 8 maanden heeft laten verstrijken tusschen de onderteekening van de Opiumconventie 192S en de indiening van het wetsontwerp, dat geworden is de Opiumwet 1928 (Staatsblad 167)? 3. Aan welke andere oorzaken is het gebeurde, in vraag 1 bedoeld, eventueel te wijten of mede te wijten? 4. Heeft zijn excellentie gevolg gegeven aan zijn verklaring, afgelegd inde vergadering der Eerste Kamer van 10 Mei 1928, dat hij ernstig zal moeten overwegen, te voldoen aan het verzoek van ondergeteekende, dat bekend worde gemaakt, hoeveel dagen genoemd wetsontwerp, resp. de daarmede samenhangende stappen, in behandeling zijn geweest bij elk der betrokken departementen, resp. bij elk hunner afdeelingen en bij elk der andere colleges, die daaraan medegewerkt hebben? 5. Zoo ja, is de minister dan bereid, thans tot deze bekendmaking over te gaan? heeft de minister van arbeid, handel en nijverheid geantwoord: 1. De ondergeteekende heeft door de toezending vaneen voorloopig en nog niet gearresteerd proces-verbaal van de zitting der Opiumcommissie van den Volkenbond op 25 Januari 1929 kennis kunnen nemen van de besprekingen in die commissie. De verklaringen, die de Nederlandsche gedelegeerde aflegde, staan reeds vast. In eersten termijn werd door dezen gedelegeerde het volgende opgemerkt. „iM. van Wettum said that the particulars in Document O'. C. 876 (1) would show how it was possible for large quantities of narcotics to enter and leave the Netherlands, without their destination being controlled. His Government regretted deeply, of oourse, that this possibility existed. The responsible man in the factory in question did not act against the letter of the law: his activities appeared to be only in cootravention of the spirit thereof. It is now known, that he will not be prosecuted. When the Government of the Netherlands had become aware that such facts as reported were taking place, it had endeavoured to do all in its power to remedy the situation. The Rotterdam police had searched the premises of the factory in question. Some of them had moreover undertaken a journey to certain places in foreign countries, in order to consult with the local police. In anticipation of the enforcement of the new law, wlhich would give effect to the provisions of the Geneve Convention, the Government of the Netherlands had applied the export certificate system in order to prevent the recurrence of such facts. M. van Wettum said that the document before the Committee oontained full information on the affair. He would be pleased to repty to any questions that members might wisih to put to hfnT."

236