geheel der pharmacognostische objecten tot één samenhangend geheel maakt. Hierbij voegt zich een ander bezwaar. De plantendeelen. die als grondstoffen geneeskundig gebruik vinden en daarom een voorwerp" van onderzoek zijn voor de pharmacognosie, zijn daardoor ook een zelfstandig object geworden, dat niet vereenzelvigd mag worden met de plant, waarvan zij afkomstig zijn. Vaneen pharmacognostisch systeem mag daarom verlangd worden, dat het gebaseerd is op eigenschappen van de grondstoffen zelf, niet cp eigenschappen der stamplanten. Ook daarom is het een indirect systeem, dat in dit opzicht zelfs achterstaat bij het morphologische. Het voornaamste bezwaar tegen het botanisch stelsel is m.i. echter, dat er niet in het minst m uitkomt. waarom juist deze plantendeelen en plantenproducten waard zijn, zoo uitvoerig bestudeerd te worden, in tegenstelling met alle andere, die als natuurproduct er toch volkomen gelijkwaardig mee zijn. Alles tezamen genomen, mag hieruit de conclusie getrokken worden, dat dit systeem niet bevredigen kan, Ook hierbij hangt alles als los zand aan elkaar, elk algemeen gezichtspunt ontbreekt. Het tweede stelsel, dat inde boven aangegeiven overgangsperiode de aandacht gevraagd heeft, is dat van F1 ückiger, zooals hij het in zijn leerboek „Phannakognosie des Pflanzenreiches” ontwikkeld heeft. Welk voortreffelijk pharmacognost Ft ückiger ook geweest is, met dit systeem is hij niet gelukkig geweest. Inde voorrede zegt hij, dat de behandeling der leerstof vee-1 meer het eigenlijke doel van zijn boek is dan de volgorde, waarin de afzonderlijke onderwerpen behandeld worden Op zich zelf kan men dit niet anders dan toestemmen, maar dan is het nog volstrekt niet noodig, een volgorde te kiezen, die de behandeling zoo weinig overzichtelijk maakt. Hij onderscheidde allereerst georganiseerde en ongeorganiseerde grondstoffen, de laatste deelde hij in 2 groepen, n.l. van Cryptogamen of van Phanerogamen afkomstige, terwijl de laatste weer verdeeld werden in bovengrondsche en ondergrondsche organen Die van de laatste groep, om die als voorbeeld te nemen, werden weder verdeeld, naar gelang ze afkomstig waren van mono- of dicotylen en iedere groep daarvan weder naar den smaak. Men ziet; systematische, morphologische, org'anoleptische en verder nog anatomische gegevens werden door elkander voor de indeeling benut. Geen wonder, dat zulk een systeem, waarin geen eenheid zit en waarbij de behande-

221