„Neen, dat mag ik u niet zeggen", klonk ’t weer.

„Ook niet”, zeg ik, „als ik u vertel, dat de man vanmiddag bij mij geweest is en 'hij, van planwas, bij u om ’n afschrift aan te loopen?’* „Neen, ik mag ’t u niet zeggen”, klonk ’t weer. Waarop ik hem toevoegde: hVraag ’t hem dan zelf. Daar hangt de telephoon.” En waarachtig, dat doet hij. Waarop natuurlijk onmiddellijk het antwoord kwam; „ja, natuurlijk”. Krek, dat dacht ik ook: natuurlijk. Ik zal mij van commentaar onthouden, over zoo’n beleedigende houding. Maar mijn vraag is, in verband met wat IMlr. Niooyen schreef, of ik niet het recht heb, te weten, wat specialisten aan mijn patiënten voorschrijven. Of de apotheker gelijk had, m.a.w. om officieel gelijk, of dat hij neg ongelijk had bovendien. Wat Mr. N ooye n schrijft over art. 12 op blz. 6 is zweideutig. „Aan den vcorschrijvenden of behandelenden geneesheer', staat er. Zijn die 2 één, of zijn 't er 2, daar gaat 't om. De redactie van Vox Med. voegt hier het volgende aan toe; Tot zoover de inzender. Wij meenen hieruit de gevolgtrekking te moeten maken, dat onze collega zich op het standpunt stelt, dat de huisarts vaneen patiënt niet alleen noodzakelijk zooveel mogelijk van en over zijn patiënt dient te weten, maar dat hij ook recht er op heeft, deze wetenschap te verkrijgen uit bronnen, die evenzeer het geven van inlichtingen aan hun beroepsgeheim hebben te toetsen. Alweer een bewijs, hoe moeilijk deze materie is ook voor hen, die zeker zelf er niet aan zouden denken, hun beroepsgeheim te doen aantasten. Gaan wij het hier gegeven geval na, dan blijkt allereerst, dat onze collega bij het verwijzen van den patiënt naar een zenuwspecialist dezen niet mondeling of schriftelijk over het geval heeft ingelicht en om diens advies gevraagd. Ware dit wel het geval geweest en wij achten dit in alle gevallen steeds de eenig juiste weg dan, zou hij door den specialist (indien deze hiertoe de toestemming van den patiënt verkregen had, wat wel aan te nemen is) mondeling of schriftelijk over zijn meening en voorschriften zijn ingelicht. En nu de houding van den apotheker. Deze was alleszins correct, toen hij afgifte vaneen afschrift weigerde. Hét deed er voor den apotheker niet toe, wie de aanvrager was. Want nóch de behandelende medicus, nóch eenig ander heeft recht op een afschrift van een recept, dat ten behoeve vaneen patiënt dooreen ander medicus is afgegeven. Alleen de voorschrijvende arts en de belanghebbende of degeen, die door den belanghebbende hiertoe gemachtigd is, hebben recht op in ontvangst nemen vaneen dergelijk afschrift. Waar nu de patiënt, ondanks de afspraak, het afschrift niet is gaan opvragen, kan de apotheker niet met zekerheid weten, dat hij niet in strijd met zijn beroepisgeheim handelde, indien hij toch tot afgifte overging. Dat het de huisarts van den patiënt was, maakte

168