j eet glas op 50—60° en berekent -uit de gewichtistoename het additiegetal. Voor oliën met een laag additiegetal moet iets meer olie en een grooter glas genomen worden. De Schr. vertelt ineen onderschrift, dat hem later gebleken is, dat Sabalitschka en Oi et r i c h reeds vroeger een dergellijke werkwijize gepubliceerd hebben (zie Pharm. Weekbl. 1925, 90). Hij verwondert er zich niet over. dat de beide Duitsche onderzoekers cijfers kregen, die niet geheel met de getallen volgens H üib 1 klopten, daar zij met hoeveelheden van- 100 —4OO -mg. wenkten en 2 tot 3 uren moesten ver-
warmen, om het overtollige broom te verwijderen. (Wij zelve hebben destijds de methode van S. en D. geprobeerd en kregen evenmin overeenstemmende cijfers, hetgeen wellicht aan de door Toms genoemde omstandigheden te wijten is. Wij vreezen echter, dat de kleine hoeveelheden, waarmede T. werkt, weer tot andere bezwaren aanleiding zullen geven. Zoo vond hij bijv. voor 34,4 mg. olijfolie een gewich.svermeerdering van 18,5 mg., hetgeen uitkomt op een joodadditiegetal van 85,4. Een weegfout inde gewiohtstoename van 0,1 mg. maakt leeds een verschil in het additiegetal van 0,45. Ref.) Foms geeft bij zijn artikel foto's van de oiliebroomvliesjes, verkregen met perilla-, Chineesche hout-, lijn- en menhadenolie, omdat die elk een typischen vorm bezitten. Verder wijlst hij er op, dat de additiegetallen, met zijne methode verkregen, goed overeenstemmen met die volgens Wijs; alleen met Chineesche houtolie is dit niet het geval. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van «-elaeostearinezuur, dat zich bij de additie geheel anders gedraagt ten opzichte van het gasvormige broom dan tegenover het joodmonochloride inde vloeistof van W ij s. Volgens de eerste methoden worden cijfers verkregen, die ongeveer 1,35 maal die der tweede zijn. Het is door uitvoering der twee additiebepalingen naast elkaar mogelijk, om het gehal.e aan a-elaeastearineizuur in houtolie te berekenen. y j_ Het caprylzuurgetal als constante voor cocosvet. door Dr. E G r o s sf e 1 d, Z. f. U. d. L„ Bd. 515, 364. De vetzuren van cocosvet bestaan voor ongeveer 10 pCt. uit caprylzuur. De verschillende werkwijzen voor het aantoonen van cocosvet in vetmengsels, in boter en in margarine: het Polen s k egetal; het zilvergetal enz., berusten op de eigenschappen van het caprylzuur. Schr. heeft een nieuwe variant op deze werkwijze uitgewerkf: + 0,5 g. van het te onderzoeken vet wordt op de gewone wijze met kaliloog-glycerine verzeept, de zeep in water opgelost tot 50 cm.3, 25 cm.3 eener 1,5 pCt. magnesiumsulfaat-oplossing toegevoegd en 50 cm.3 van het filtraat verzameld. (Hierbij voegt men eene kopersulfaatoplossing, die door toevoegen van natrium-acetaat en azijnzuur op een pH van 5—6 is gebracht. (50 g. natriumacetaat, 3,10 g. kopersulfaat en 5 cm.3 20 pCt. azijnzuur p. L.) Ontstaat er geen neerslag, dan is cocosvet als afwezig te beschouwen. Ontstaat er een neerslag, dan wordt dit verzameld en gewogen. Schr. geeft een omrekeninestabel tpr henalimr van UfU o-pVial+o aan n
1323