Met behulp van de opgave, uit welken tijd de eed afkomstig was, is het niet moeilijk geweest, om enkele nadere gegevens op te sporen. De Utrechtsche eed is maar één keer afgelegd geworden en wel in 1825 door niemand minder dan Gerrit Jan Mulder.

Bij de Wet op het Hooger Onderwijs van den 2den Augustus 1815 werd in Art. 90 bepaald, dat, wanneer iemand den graad van Medicinae Doctor had bekomen en zich vervolgens opzettelijk op de Ars pharrnaceutica bepalen wil, het hem vrij zal staan, den afzonderlijken titel van Artis pharmaceuticae Doctor te vragen, in welk geval door hem, behalve een afzonderlijk examen inde scheikunde en pharmacie, eene aan hem opgegeven scheikundige of pharmaceutische bewerking zal moeten gedaan worden. t De rechten van den Doctor Artis Pharmaciae worden in Art. 122 nader aangegeven. In tegenstelling met de beperkte bevoegdheid dergenen, die dooreen provinciale commissie waren geëxamineerd en verplicht waren, bij vestiging ineen andere provincie hun examens nogmaals af te leggen, bepaalde dit artikel; „De graad van Medicinae Doctor wettigt zonder eenig nader examen tot alle uitoefening van inwendige geneeskunde. Hetzelfde geldt voor den graad van Chirurgiae Doctor, Doctor Ar-tis Qbstetricae en Artis pharmaceuticae, welke, zonder eenig nader examen, overal tot de uitoefening der heel- en vroedkunde en apothekerskunst wettigen.” Het is dan ook geen wonder, dat Ger r i t Jan Mulder, die in het eerste deel van zijn Levensschets op blz. 110—112 een beschrijving geeft, op welke wijze hij den graad van Doctor inde Pharmacie behaalde, als omschrijving den titel „apotheker-majoor”, een zinspeling op Engelsche verhoudingen, gebruikt. Mulder deed in eigen oogen een zoo slecht examen, dat hij bij het binnenkomen terstond te kennen gaf, dat men hem na zulk een examen geen graad mocht verleenen en hij geen graad mocht aannemen. Een half uur lang heeft Mulder tegen de Faculteit geprotesteerd, maar moest het ten slotte opgeven, zoodat, wanneer de toenmalige medische faculteit der Utrechtsdhe Universiteit haar wil niet had doorgedreven, in Utrecht nimmer de Eed van Doctor inde Pharmacie zou zijn afgelegd en het gebleven zou zijn bij den eenigen geneesheer, die in Leiden, naast zijn medisch doctorsohap, ook het pharmaceutisch doctorschap verwierf, maar evenmin als Mulder van zijn rechten als zoodanig gebruik heeft gemaakt. Mulder vertelt niet, dat hij* voordat hij de hem opgedrongen doctorsbul in ontvangst had genomen, den eed heeft afgelegd. Dit zal echter wel geschied zijn, daar Art. 112 van de reeds meer ge-

1304