een werkelijke, doelmatige, doelbewuste voorziening van geneesmiddelen is dan ook al lang geen sprake meer.
Op 31 Januari 1925 heeft Minister Aalberse een wetsontwerp ingediend, waarin bepalingen zijn neergelegd over het met openlijke aanprijzing in verkeer brengen van geneesmiddelen. Dit ontwerp is nog altijd in het eerste stadium van voorbereiding, omdat de Minister aan voortgang daarvan niet medewerkt, en nu blijkt uit de Memorie van Antwoord, dat de Minister overweegt, dit ontwerp te verwerken inde wet op de artsenijbereidkunde. Ik zou het zeer betreuren, als dat inderdaad gebeurde. Maatregelen tegen het in verkeer brengen van geneesmiddelen met allerlei mooie aanprijzingen zijn absoluut noodzakelijk en het wil mij voorkomen, dat daarvoor een eenvoudige en juiste oplossing was gevonden. Er heeft zich echter van den kant van de zoogenaamde belanghebbenden, d.w.z. drogisten en de eigenaren van dagbladen, die ruime inkomsten genieten van de advertenties, waarin al dat fraais wordt aangeprezen. een stevige oppositie ontwikkeld en ik vermoed, dat de Minister daarvan onder den indruk is gekomen en is gaan meenen, dat de verkoopers van deze middelen, en niet de verbruikers, de patiënten, de eerstbelanghebbenden zijn. Men zal gemakkelijk inzien, dat dit een groote vergissing is, want inderdaad is deze wet gemaakt in het belang van de gebruikers, in het belang van de volksgezondheid, en deze gebruikers wachten nu reeds lang genoeg op de zoo noodige bescherming. Ik zie voorloopig ook geen enkele reden, waarom dit ontwerp niet afzonderlijk gehouden kan worden, tenzij de Minister den verkoop van geneesmiddelen aan anderen dan apothekers totaal zou willen verbieden. Alleen dan zou ik er vrede mee hebben. Is dat niet bet geval, laat men dan de hoofdzaak, de wijziging van de wet op de artsenijbereidkunde, voorbereiden, onafhankelijk van de maatregelen tegen de bedoelde knoeierijen; de zaak is zeer urgent; het ontwerp is, wat vorm en inhoud betreft, betrekkelijk eenvoudig en zou nog heel goed in deze periode tot stand kunnen komen. Ik zou daarom aan willen dringen op directe medewerking van den Minister bij dc behandeling van het ingediende ontwerp. De Minister antwoordde hierop; Ik mag zeggen, dat ik geen enkele belanghebbende gesproken heb over het Specialité’s-ontwerp en van niemand iets gehoord heb. Mijn indruk is nu eens het gevolg van het kennisnemen van het stuk zelf en vaneen bespreking inde Commissie uit den Gezondheidsraad. Ik ben dus aan het goede adres geweest. Overigens geloof ik, als ik de laatste vraag van de geachte afgevaardigde goed begrepen heb, dat ik nie- ander; behoe' ti zeggen dan dat de opmerkingen van de geachte afgevaardigde vanzelf ter sprake komen, als het wetsontwerp komt. Het laatste van hetgeen de geachte afgevaardigde zeide, heb ik niet geheel kunnen verstaan. Mevr. de V r ie s-B mins: Hët was een verzoek, om het wetsontwerp zoo spoedig mogelijk verder te laten behandelen. De Minister; Als de geachte afgevaardigde wil constateeren,. dat het niet hokt bij de Commissie...... Mevr. d e V r ie s-B mins: Juist niet.
1280