ten, door Lil je strand verkregen. Deze onderzoeker heeft, op dezelfde wijze als hier beschreven, aangetoond, dat atropine en hyoscyamine vrijwel gelijk werken bij het antagonisme tegenover pilocarpine.
Hij gebruikte voor zijn proeven den kattendarm en waar de mogelijkheid niet uitgesloten was, dat het individu zijn invloed zou doen gelden op de reacties van den darm, onderzocht ik het antagonisme opnieuw met kattendarm. Fig. 2 werd op die wijze verkregen en de resultaten zijn geenszins verschillend van die, verkregen met konijnendarm. Werden door mij, zooals inde fig. te zien is, kleine doses P gegeven (o.a. 0,15 en 0.4 mg.) en veroorzaakten deze reedseen sulb-maximale tonusverhooging, Lil j est rand voegde aan elk darmstuk 3.5 mg. toe, dus een belangrijk hoogere dosis. Met deze zeer groote hoeveelheid pilocarpine deed ik een kleine serie proeven, waarbij de schrijver veel hooger belast moest worden, om den uitslag sub-maximaal en niet maximaal te krijgen. In fK 3 en 4 zijnde curven ter vergelijking geplaatst, en blijkt weer het verschil met Liljestrand’s uitkomsten. Hij heeft weliswaar gewerkt met atropine en hyoscyamine, die 4 tot 7 pOt. verontreinigd waren, doch dergelijke verschillen zijn bij het dierexperiment niet van invloed. Veeleer ligt de oorzaak inde gesteldheid van het proefdier en in het gering aantal proeven (slechts 3), dat Liljes t ra n d heeft kunnen doen, door tekort aan hyoscyamine. Conclusie: Bij het antagonisme pilocarpine-atropine en pilocarpine-hyoscyamine is de werking van 2 deel en hyoscyamine gnooter dan die van 3 deelen atropine en kleiner dan die van 4 deelen atropine. 3A<2H<4A. Bij het bepalen van de werking van tropine-, aam tropazunr gebonden (punt lil), werd geheel dezelfde methode gevolgd. Een hoeveelheid tropine werd geneutraliseerd met oe aequivMeute hoeveelheid tropazuur en de oplossing verdund in Tyrodc-vloeistof gebracht, zooals dit met hyoscyamine en atropine was geschied.
1171