Prof. van Leersum is het in beginsel met Dr. S. een®.

■De Voorzitter bedankt spreker en merkt bij die gelegenheid op, dat men vooral 'het groote belang van natuurstoifen, kleine doses en hunne therapeutische effecten niet uit het oog meet verliezen. Bij geneesmiddelen passé men op, niet: te veel cihemisdhi ,zuivere stoffen te gebruiken; in natuurstoffen schuilen vele nog onbekende krachten I Als derde en laatste spreker is nu Ihet woord aan Ap. Mi. W a g enaar, scheikundige-bacterioloog aan den Keuringsdienst van Waren te Rotterdam. Deze spreekt ever een methode ter opsporing van rijstmeel in andere meelsoorten en in specerijen. (Het vervalschender verschillende meelsoorten onderling, waarbij de marktwaarde meestal maatgevend is, kunnen wij een zeer oud misbruik noemen. In tijden, toen men nog niet voldoende op de hoogte was van de toepassing van het microscoop, was deze opsporing zeer moeilijk, thans echter is dit ten opzichte van vele meelsoorten een eenvoudig probleem. De kenmerkende vorm van het zetmeel en meermalen ook de karakteristieke weefseldeelen uit zaadhuid, vruichtwand of kiem geven hier direct aanwijzing. In lang niet alle gevallen is deze kwestie zoo eenvoudig. Vele meelsoorten bestaan uit zetmeelkilömpen, die zeer op elkander gelijken, terwijl vaak de kenmerkende weefseldeelen uit vrudhitwand, kiem en zaadhuid uit het meel verwijderd zijn. Rijsitmeel is daar een voorbeeld van. De enkele amylumkörrels zijn uiterst klein, ongeveer 1J200 mm., deze korreltjes zijn grillig tot klompen en brokken vereenigd, doordat ze als een onregelmatig mozaïek ineen uiterst fijn net van celwanden gelegen zijn. Deze brokstukken hebben in handelsrijstmeel een afmeting van ten hoogste mm. Dbor slijpen en glanzen zijn. vrijwel alle kenmerkende weefselfragmenlten, afkomstig uit zilvervliesje, aleuronlaag en klem!, verdwenen. Hierdoor is rijsitmeel in andere meelsoorten, ook al hebben deze volkomen kenmerkende cellagcn, echter daarnaast ook klein zetmeel, uiterst lastig aan te toonen. Bekend is bijv. de aloude moeilijkheid. om rijst in boekweitmeell op te sporen. Deze meelsoorten gelijken zeer veel op elkander; boekweitmeel bezit 'tal van. kenmerkende weef sele 1 emenfen. afkomstig uit kiem en zaadhuid, rijst edhlter in ’t geheel, niet, omdat tijdens het pel- en glansprocédé alles is verwijderd en ide korrel tot op het zetmeelweefsel is afgeslepen. Rijst wordt in geweldige hoeveelheid op den aardbodem aangebouwd, omdat het een graangewas, is van zeer bijzondere qualiteiten. Tijdens de beréidSng van het handelsproduct ontstaan ook zeer veel gebreken en gekneusde korrels, die alleen tot rijstmeel vermalen kunnen1 worden, zoodat er ook steeds een groote quantiteit rijstmecl op de wereldmarkt is. Ceheel anders zijn deze omstandigheden voor de boekweit. Oorspronkelijk is dit een subtropisch gewas, dat door Fransche kruisvaarders naar het westen is meegenomen (de Fransche benaming is: „farine de Sarrasin”), en dat uiterst gevoelig voor temperatuurswisseling is,, zoodat er steeds gevaar bestaat voor beschadiging door nachtvorst. Dé cultuur is tengevolge der onbestendigheid zeer ach-

1144