Blad van Kopsia flavida 81. Fig. 169. Inde zijnerven geen enkelvoudige kristallen. Veelal geen sklerenchymveizels. Geen haren. Enkelvoudige kristallen inde hoofdnerf sporadisch. Overigens dezelfde elementen als bij Kopsia albiflora.

Wordt 1 gram poeder met 25 cm.3 zoutzuurhouldend water gedurende 24 uur gedigereerd, het verkregen vocht gefiltreerd, het filtraat met natronloog alkalisch gemaakt en eenigen tijd verhit, daarna met zoutzuur zwak aangezuurd en uitgedampt, dan geeft het residu bij microsuiblimatie een zeer gering kristallijn sublimaat (fig. 169 bij 3), waarschijnlijk van bij de hydrolyse van chlorogeenzuur gevormd kinazuur. C)

Zaad van Kopsia flavida 81. Fig. 170. Talrijke dunwandige cellen der zaadlobben, met zetmeel gevuld. Ook losse zetmeelkorrels in groote hoeveelheid. In enkele zaadlobcellen een kristalster. Bruine groote cellen der zaadhuid met zeer talrijke kleine en groote spiraalvaten. Bij gewone temperatuur kleurt salpeterzuur het poeder oranjegeel, bij verwarming geel. Met zwavelzuur verwarmd, wordt het paars. Verdunde natronloog kleurt het poeder bij verwarming wijnrood. Wanneer men bij microsublimatie van het poeder met de voorzichtige verhitting niet te snel uitscheidt, dan wordt een licht, wit, wollig sublimaat verkregen, dat geen alkaloïde-reacties vertoont (fig. 171). Bet eerstgevormde niet kristallijne sublimaat geeft, evenals bij Kopsia albiflora, met zwavelzuur bedeeld, bij voorzichtige verhitting een paarsrood vocht. 47) Zie Tunmann. Pflanzenmikrochemie. 1913, blz. 2.

1095

Fig. 170. Kopsia flavida 81.