top lichtgeel en aan de keel wit 'behaard (lig. 54). Vrucht steenvrucht met één zaad, 2 tot 3 cm. lang en 1.2—1.5 cm. breed, onbehaard met eene overlangsohe groeve, versch bruinpaars tot zwartpaars, gedroogd grijsbruin of donkerbruin, min of meer glanzend, oppervlak zwak gerimpeld (fig. 55).

In het blad treft men bet calciumoxalaat hoofdzakelijk inden vorm van kristalsterren aan (fig. 10). Het palissadenparenchym is smaller dan het sponsparenöhym. Kristalsterren komen in beide weefsels voor. Bij de versdhe vrucht kan men inden vruchtwand 3 lagen

onderscheiden. De epidermis bestaat uit één rij cellen, welke aan den buitenkant verdikt zijn en drie verschillende kleurstoffen kunnen bevatten, n.l. een roode, welke zich in oplossing

948

Fig. 53. Kopsia flavida 81.

Fig. 54. Kopsia flavida 81.

Fig. 55. Kopsia flavida 81. 1. Vrucht (vergr. 3/4), waarvan de Dovenhelft v.d. buitenvruchtwand verwijderd is; b.v. = bundels witte tot gele vezels inden middenvruchtwand. 2. Dwarse doorsnede door de vrucht; b.t.v. = buitenvruchtwand; m.v. = midden vruchtwand; binn.v. = blnnenvruohtwand; z.h. = zaadhuid; z.l. = zaadlobben.