deeltjes afkomstig waren van al of niet volkomen ontwikkelde schubben besloot ik, te trachten, iets naders te weten te komen van de samenstelling en ontwikkeling van Gadus Morrhua en aanverwante soorten.

Uit mij, welwillend ter beschikking gestelde litteratuur bleek mij, dat door K. W. Marett Tims belangwekkende onderzoekingen op dit gebied verricht zijn. Het zou mij te ver voeren, diens artikelen hierover uitvoerig te behandelen, doch wil ik, in verband met het voorafgaande, het volgende aanhalen: De eerste onderzoeker, welkte de aandacht vestigde op de teekening, die het oppervlak van sommige vischschubben vertoont, was Petrus Borellus. In het jaar 1656 beschrijft hij in zijn „Observatio XXXVII” zijn waarnemingen als volgt: „Squamae piscium apparent si aspiciantur, lineis orbicularibus muitis distinctae, et in parte qua cuti adhaerent, radiis ao punctis muitis transcurrentibus eas divisa”. Over de ontwikkeling en samenstelling der vischschubben is wel is waar daarna meerdere malen o.a. door Hert wig enKiaatsch geschreven, doch een meer gedetailleerd onderzoek is eerst door MarettTims uitgevoerd. Deze onderzocht meer in het bijzonder de schubben van verschillende Oadus-soorten en vond hierbij, dat de volwassen schub is samengesteld uiteen vezelachtige laag, op welks oppervlak een groot aantal „scalelets”, uitgaande vaneen meer of minder homogeen centrum, straalsgewijze gerangschikt zijn. (fig. 2). De aanwezigheid dezer scalelets is de oorzaak van het „geringde” of „geschulpte” uiterlijk van de schubben, zooals dit door sommige waarnemers wordt uitgedrukt; een qualificatie, die echter tot misverstand aanleiding zou kunnen geven. Van Led den H u 1 se b osch schijnt met deze samenstelling der schubben niet bekend geweest te zijn, althans hij spreekt hierover bij zijn beschrijving der schubben van de Kabeljauw niet en bepaalt zich tot de uiterlijke teeker.ing. Op blz. 25 laat hij zich hierover als volgt uit: „Kabeljau hat zierliche Schappen, die eirund oder rund fcö'rbchenahnlich aussehen und eine in eine grosse Menge tangeutial verbreiteter Fachlein eingetheilte Oberflache haben.” De scalelets bestaan uiteen basaal gedeelte, dat meestal rechthoekig is, doch op sommige plaatsen een meer quadratischen of ook wel ruit-vorm bezit. Ongeveer in het midden van dit basale plaatje verheft zich een duidelijk, verticaal opstaand nokvormig uitsteeksel, dat het eigenaardig microscopisch beeld

895