het droge gewicht van dit insect slechts 25'—40 mg. bedraagt, is een groot aantal diertjes noodig, om met zekerheid As te kunnen aantoonen. Contróle-proeven met gezonde bijen uit dezelfde streek deden zien, dat het normale bijenlichaam slechts uiterst geringe sporen van het vergift bevat.
Het aantoonen van arseen inde asch van lijken werd behandeld door G. Pop p. Hij herinnert er aan, dat door hem eni F. W. Si eb er in 1913 inde beenderasch van het lijk eener vrouw, die in 1911 overleden was, bij gerechtelijk onderzoek een hoeveelheid van 0,075 mg. As per 100 g. asch gevonden werd’. Deze hoeveelheid leek gering, maar er was toen geen verhouding bekend tot de quantiteit van het vergift, welke door het organisme was opgenomen. Later werden echter proeven op honden genomen, die, na met arsenik vergiftigd te zijn, verbrand werden. Uit deze proeven bleek, dat de teruggevondene hoeveelheid As inde asch gelijk gesteld moest worden met ongeveer het 6-voudige daarvan inde versche beenderen en dat de hoeveelheid, in 100 g. beenderasch aangetroffen, zeker nog geen duizendste bedraagt van de hoeveelheid, welke door het lichaam is geresorbeerd. Wanneer dus inde beenderasch van het genoemde lijk eener vroow 0,075 mg. per 100 g. werd gevonden, dan mocht aangenomen worden, dat in het lijk minstens 75 mg. aanwezig is geweest. iDe voordracht van Lockemann eindelijk droeg als titel: Het voorkomen van arseen inde natuur, üb z.g. „hafziekte” (zie ook Pharm. Weekbl. 1927, 769) gaf weer aanleiding, om meer dan ooit aandacht te schenken aan het voorkomen van arseen inde natuur. Het water van het „Haf” bevatte destijds slechts zeer kleine hoeveelheden arsenik (0,002—0,010 mg. per 1.); de lucht en de door rotting ontstane gassen waren arseenvrij, terwijl in het bodemslik wisselende hoeveelheden As (gemiddeld eenige mg. per kg. droge stof) aanwezig waren. Er werden later onderzoekingen ingesteld met grond- en watermonsters uit verschillende streken van Duitschland. Daarbij bleek, dat de grond meestal As bevat tot 10 mg. per kg. droge stof. Door het stroomende water wordt het arseen uitgeloogd en het water staat het arseen weer af, vooral bij rustig staan, hetzij aan zwevende stoffen, hetzijt aan bepaalde planten en dieren. Door bezinken dier stoffen en door afsterven dier planten en dieren, komt bet arseen in het bodemslik terecht. Inde buurt van kleine plaatsen werd in dat slik tot 12 mg. As, in industriegebieden tot 30 mg. en inde buurt van groote fabrieken nog veel meer (150, 740 en 7400 mg.) gevonden. Het As wordt vooral aangetroffen in bochten zonder strooming. Op dergelijke plaatsen werd o.a. in Herlijn 300 en 500 mg. gevonden. Ook in het stof, een verzameling van afvalstoffen van allerlei aard, bevindt zich meestal arseen, niet alleen in fabrieken, doch ook in het gewone kamerstof (bijv. 6,8 mg. As). V. I. Toepassing van de absorptiespectra in het ultraviolette licht bij het toxicologisch onderzoek. A. Cas til le eni E. Ruppol (Bulletin de la Sooiété chimique bioloig. 1928* No. 5, p. 623—633,
884