Amsterdam wil ook hier een verplichting vastleggen voor den bekeerenden apotheker en voor de eigenaars der apotheken.

De Departementen zullen technisch de zaak eerst moeten bezien, voor tot uitvoering- wordt overgegaan; de wijziging van het artikel wordt inmiddels aangenomen. Art. 33 b. Limburg vraagt, of de Statuten der naamlooze vennootschappen alleen aan het Hoofdbestuur ter goedkeuring moeten worden voorgelegd of dat ze inderdaad moeten worden goedgekeurd. Den rechtskundigen adviseur zal hierover advies worden gevraagd. Het tweede voorstel van het Hoofdbestuur wordt met algemeene stemmen aangenomen. Derde voorstel van het Hoofdbestuur. Prijsvragen. ’s-Gravenhage heeft bezwaar tegen het tweede onderwerp, dat reeds in bewerking is voor een proefschrift en verzoekt daarom wijziging of wegvallen van dit onderwerp. Amsterdam geeft een ander onderwerp in overweging, n.l. een meer economisch voorschrift te zoeken voor de bereiding van leverextract. Prof. van der Wielen deelt mede, dat hij met den heer Keulemans reeds een voorschrift voor dit preparaat heeft uitgewerkt en dat de Supplementscommissie dit voorschrift dezer dagen zal publiceeren en dat het waarschijnlijk in het 'nieuwe Supplement zal werden opgenomen. Met de Commissie voor Wetenschappelijke Inlichtingen zal deze zaak verder in orde worden gebracht. Voorstel van de Commissie voor Maatschappelijke Belangen. Verschaffing van credieten. De heer Venlet licht dit voorstel, als voorzitter der Commissie, nader toe. De zaak sluit zich aan bij de questie van de naamlooze vennootschappen, waarbij de heer V en 1e t er op wijst, dat de bedoeling van het voorstel niet inde eerste plaats is, jonge apothekers te helpen, maar voornamelijk, het oprichten van vennootschappelijke apotheken tegen te gaan; dus niet, om een soort premie op de studie voor apotheker te stellen. Amsterdam wil het risico der Maatschappij in deze zaak zooveel mogelijk beperkt zien en vraagt, hoe men zich de uitvoering hiervan voorstelt. Amsterdam zou willen, dat de Commissie haar voorste] terug nam en er het volgend jaar meer gefundeerd mee terug kwam. Gelderland wil dit voorstel ook als richtsnoer zien, maar sluit zich bij de opvatting van Amsterdam aan, al wil het direct zich zeer sympathiek tegenover dit voorstel verklaren. Rotterdam gaat hierin niet mee; het kan zich met het voorstel zelf niet vereenigen, wil in deze richting niets doen. Overijsel ziet drie belanghebbende partijen: de bezitter eener groote zaak, de jonge apotheker, die de zaak zou moeten overnemen en de Maatschappij, die er wel degelijk ook belang bij heeft en waarvan Overijsel graag zou zien, dat ze althans voor een gedeelte mee het risico op zich wilde nemen. Limburg acht het voorstel te praematuur, om het nu aan de vergadering voor te leggen, en wil liever een voorstel doen, het midden houdend tusschen dat van Overijsel en dat van Rotterdam, namelijk dat de Maatschappij wel adviseerend zou optreden, maar finantieel buiten schot zou blijven.

657