In kort bestek zijn van de meest beteekenende geneesmiddelen voor uitwendig gebruik, met uitzondering van de vetten en daarmee overeenkomende constituentia, de voornaamste gegevens bijeengebracht. Van elk geneesmiddel of elke geneesmiddelgroep (b.v. lood-, kwik-, arseen-, zwavelpraeparaten) zijnde geschiedenis, de chemie, de pharmacologische eigenschappen, de medische toepassingen met voorschriften, de nevenwerking en contra-indicaties behandeld. Zoowel voor den arts als voor den apotheker een zeer bruikbaar en practisch waardevol boekje. V. D. W.
Ingezonden. De ph van Liquor cerebrospinaiis. Pref. Kolthoff1) heeft mijne mededeeling niet goed gelezen. Ik merkte op, dat blijkbaar in één (niet alle) der lumbaalvodhten binding van den indicator (in casu phenolphthaleïne) optrad en ik grondde dit daarop, dat bedoelde vloeistof bij toevoeging van één a twee druppels der zeer verdunde phenolphthaléïneoplossing No. 13 volgens Sörensen (0,05 pCt.) o/tgekleurd bleef (dus niet zwak of zwakker werd gekleurd). Hét komt me voor, dat deze conclusie juist is. Eerst bij toevoegen vaneen grootere hoeveelheid phenolphthaleïne ontstond roodkleuring. Dit bewijst, dat de pn grooter is dan + 9, want men kan aan een vloeistof, waarvan de pn ligt beneden het omslagpunt, zooveel phenclphihaleïne toevoegen als men wil, zij zal ongekleurd blijven. De fout inde bepaling door het surplus aan indicator, dat gebonden is, zal zeer gering zijn, maar daar verder op in te gaan, zou te uitvoerig worden *). Dat de kleursterkte vaneen éénkleurigen indicator roet stijgende concentratie toeneemt, is inderdaad zoo algemeen bekend, dat het vrij overbodig is, daarop te wijzen. Het is daarom, dat men steeds een vastgestelde hoeveelheid indicator bij de te onderzoeken vloeistof en buffervloeistoffen voegt! Ik kan overigens het verontruste gemoed van prof. Kolthoff, ') Zie dit Weekbl., bl. 572. *) Dat deze fout slechts gering kan zijn, blijkt ten overvloede uit de volgende proef; indien men aan 1 cm3, buffervloeistof i.p.v. twee druppels der b.g.n. phenolphthaléïneoplossing toevoegt vier druppels (hetwelk overeenkomt met de verhoudingen, die in het spel waren), dan wordt de pjj 0,2 verschoven. Conclusie: 1. Voor die lumbaalvochten, waar geen bindingindicator optrad, is vanzelf sprekend de gevonden pui juist. 2. De conclusie, dat bij één der lumibaalvcclhten binding van den indicator optrad, is juist. De geringe afwijking is voor het onderhavige geval van geen beteekenis. Mijne mededeelingen waren dus juist en de opmerkingen van Kolthoff zijn van geen waarde.
633