Indien men de reactie bij een proces, dat van de H'ionenooncentratie afhankelijk is, wil vastleggen, dan voegt men toe een buffermengsel, d.i. een passend zoutmengsel, dat de reactie zelf niet beïnvloedt en waardoor de toevoer van kleine hoeveelheden zuur of base slechts geringe verandering inde H-- ionenconcentratie te weeg brengt (voorbeelden; enzymreacties; micro-organismen, die door hun groei de H'-conc. veranderen; ook alkali van het glas en CO2 van de lucht kunnen deze veranderen, enz.). De natuur gebruikt deze ook (passende mengsels van phosphaten of carbonaten of proteïnen en hun splitsingsproducten). Bloed is, b.v. zoo’n bufferende vloeistof. De H'-concentratie van het bloed wordt bepaald door het gehalte aan;
1. carbonaten; 2. phosphaten; 3. eiwit. De eerste hebben den grootsten invloed, daar het gehalte aan totaal CO2 0,14 pCt. of 0,03 molair is. Het gehalte aan (2) is 0,003 molair, dus veel geringer. Het eiwit heeft slechts geringen invloed op de H'concentratie. We kunnen het bloedplasma dus beschouwen als een mengsel van: 1. NaHCOs en CO2; 2. NaHPCh en Na.HPO*. Hiervoor gelden nu weer de boven afgeleide formules; rn-i = k lc°2l [H] 002 [Na HC03] rn.i = k [Na H2 P04] 1 J 2 phosph' [Na2 H P04] Daar de invloed van de phosphaten gering is, kunnen we het bloedplasma eenvoudig beschouwen als een mengsel van CO2 en NaHCOs en wel bevat het rond: 0,12 mol. NaHCO, per l. en 0,01 mol. CO2 per l. Dit stelt een vereenvoudigd model derbloedvloeistof voor, wat de H- betreft. Daaruit laat zich de [H’] ten naasten bij berekenen. [H-] = 3.10-7 X = 0.25X10 7 3.10“7 = diss. const. van koolzuur. Aan deze vergelijking hebben we veel, want daaruit blijkt, door hierin verschillende waarden voor koolzuur, zwakkere of sterkere zuren te substitueeren, dat dan de H'-ionenconcentratie slechts weinig verandert, dat het bloed, anders uitgedrukt, een zeer goede
520