bijeenkomsten steeds de stelling verdedigd, dat men slechts langs den indirecten weg van toezicht op den handel in verdoovende middelen tot een beperking der voortbrenging behoorde te komen, een stelling, die juist door den Engelschen assessor Lyall, die een voorstander van rechtstreeksche beperkingsmethoden is, nadrukkelijk bestreden is. (N. Rtt. Crt.)

Nederlandsche Pharmaceutische Studenten-Vereeniging. 'Nadat 18 Mei de viering van het 2S-jarig bestaan der Algemeene Nederlandsche Pharmaceutische Studenten-Vereeniging was ingezet met een feestavond in „Den Burcht” te Leiden, waar de opera „Der Apotheker” van Haydn werd opgevoerd, is Zaterdag in het Groot Badhotel te Katwijk aan Zee de jaarvergadering gehouden. De voorzitter, de heer Th. Behrens, uit Utrecht, opende de vergadering met een woord van welkom. Hij herinnerde er aan, hoe vijf-en-twintig jaren geleden dooreen betrekkelijk klein aantal pharmaceutische studenten de behoefte werd gevoeld, zich te vereenigen en hij schetste uitvoerig, hoe de vereeniging is uitgegroeid tot een organisatie van beteekenis. Uit het jaarverslag bleek, dat het aantal leden gestadig toeneemt. Gememoreerd werden de bloei van het orgaan der vereeniging en de verschillende excursies, door prof. Van Os, uit Groningen, met de leden gehouden. Op voorstel van het bestuur werd dr. J. J. H o f ma n, te ’s-Gravenhage, voorzitter van de Ned. Mij. ter bev. der Pharmacie, bij acclamatie benoemd tot eere-lid der vereeniging. Onder daverend applaus der vergadering dankte dr. Hofman voor deze benoeming. Vervolgens hield prof. dr. L. E. Goester, hoogleeraar te Leiden, een voordracht over: Het staatstoezicht op de artsenijbereidkmde en de practische opleiding tot apotheker inde vorige eeuw. Spr. behandelde de vraag, hoe de wettelijke positie van den apotheker en zijn opleiding zich inde laatste eeuwen hebben ontwikkeld, om daaraan vast te knoopen een beschouwing over hetgeen in dit opzicht inde naaste toekomst te verwachten is. Spr. wees er óp, dat na het Napoleontische tijdperk de geheele staat opnieuw moest worden georganiseerd en hoe dit nagenoeg samen viel met een nieuwe periode inde natuurwetenschappen en de geneeskunde, waarbij getracht werd, het mystieke element geheel te vervangen door het objectief wetenschappelijke. Dit streven deed ook zijn invloed gelden inde artsenijkunde. Reeds in 1814, dus slechts een jaar na het herstel van onze onafhankelijkheid, kwam een voorloopige wettelijke regeling omtrent het geneeskundig staatstoezicht tot stand, welke in 1818 dooreen definitieve regeling werd gevolgd. Spr. schetste deze regelingen, waarbij hij vooral uiteenzette, hoe de opleiding aan de geneeskundige of klinische scholen was geregeld. De daargevormde apotheker stond onder toezicht van provinciale en gemeentelijke commissies. Hij mocht, evenals de geëxamineerde drogist, geneesmiddelen verkoopen, echter onder eenige restrictie. Spr. beschreef vervolgens het groot aantal overtredingen, waartoe de gebrekkige eerste regelingen aanleiding gaven en stond stil bij de nieuwe wet, die Thor-

509