Zorg voor den gildebroeder en diens nabestaanden uitte zich door het onderhoud van hospitalen, hulp bij ziekte en overlijd den steun aan nabestaanden. Dante’s dochter Beatr 1 ce, die non was in het klooster San Stefano dell’ Uliva, ontving door middel van B o c c a c i o tien gouden florijnen uit de kas van haar vaders gilde, om naar Ravenna te kunnen verhuizen. Ook voor het hulppersoneel stichtte men steunfondsen.

De apotheek zelf was, zooals bij ons in vroeger dagen, en wellicht ook thans nog op kleinere plaatsen, het geval is, een vergaderplaats van de meest uiteenloopende personen. Wallis geeft er in zijn boek over de Albarello een levendige beschrijving van: „Er zijn nog”, .schrijft hij, oude apotheken, die iets van den vroegeren luister hebben bewaard; er zijn er zelfs, die hun ouden naam hebben behouden (want de apotheek had, evenals de herberg, haar uithangbord; wie Vass ar i las, zal zich de Pidaro van Florence herinneren, waar Perino del Vaga leerling was). De inwendige architectuur was met zorg ontworpen, hier en daar overvloedig rijk versierd: de opstand en de planken waren in afdeelingen verdeeld, met snijwerk voorzien en dikwijls verguld. De toonbank stond gewoonlijk tegenover de deur en aan de kanten waren banken aangebracht. Aan den achterwand bevond zich meestal een nis, waarin een beeld of een ander oraamentaal voorwerp stond. De zoldering was inden regel beschilderd, evenals de wanden boven den opstand; de onderwerpen waren ontleend aan de klassieke dichters, in het bijzonder aan de Metamorphosen van O v idi u s, of wel men had allegorische figuren geschilderd met voorstellingen van Hygeia, Aesculaap en andere min of meer toepasselijke figuren uit de mythologie. Naast den winkel was een vertrek, waarin bedienden en leerlingen geneesmiddelen verwerkten. Een groote bronzen vijzel werd gebruikt voor het fijn stooten van drogerijen; een kachel brandde voor het bereiden van afkooksels en uit retorten werden welriekende wateren gestookt. De meester stond in zijn apotheek en daar was het, dat hij in het avonduur de notabelen uit zijn buurt ontving, klanten en vrienden, deftige en ernstige burgers, die in die dagen van eenvoudige zeden de apotheek beschouwden als een soort vergaderlokaal. Onder het gezelschap bevond zich inde eerste plaats de arts; de kerkwas dooreen of twee kanunniken vertegenwoordigd, de wet dooreen notaris of een advocaat; meestal kon het gezelschap bogen op het bezit vaneen dichter die een plaatselijke

278