maatschappelijk milieu, waaruit ze voortkwamen, een zeker aanzien genoten en anderen, die krachtens het door hen beoefende beroep feitelijk tot het zelfde gilde behoorden. Nergens komt dit sterker uit dan in het Artsen- en Apothekersgilde. Waren de gezeten winkeliers nog gelijkgerechtigden, dit was niet meer het geval met de beoefenaren van tal van verwante beroepen. Men had deze bij het gilde ingedeeld, omdat rnen het wenschelijk vond, dat op de wijze van uitoefening van het beroep en vooral ook op de beoefenaren een zeker toezicht werd uitgeoefend, waar een ongecontroleerde uitoefening allicht tot gevolg zou hebben, dat aan de belangen van de kernleden schade werd gedaan of ook wel, omdat de beoefenaren van bepaalde beroepen bepaalde waren noodig hadden, die tot het gebied van de leden van het gilde behoorden.

Zoo zien we dan, wat het eerste betreft, en dit in verband met de belangen van artsen en apothekers, dat in ondergeschikt verband bij het gilde waren ingedeeld de haarsnijders en barbiers, de parfumeurs, de kwakzalvers en marktschreeuwers, de doodgravers en begrafenisondernemers, de laatsten, opdat ze niet zelfstandig doodschouw zouden verrichten. Wat de beroepen betreft, die in het bijzonder van den handel in apothekerswaren en chemicaliën min of meer afhankelijk waren, zoo werden daar inde eerste plaats toe gerekend allen, die voor hun bedrijf verfwaren en aluin noodig hadden, met name schilders, pottebakkers, bleekers, maar ook voor versieren en drukken van boeken de boekverkoopers. Inde bestaande lijsten van het gilde tusschen 1297 en 1444 (Matricolati all’ arte dei speciali, medegedeeld door Ciasca) vinden we ruim 70 verschillende beroepen vermeld, die onder het gilde vallen. In aantal overtreffen de apothekers en specerijhandelaren alle anderen; daarna volgen de gezeten winkeliers en dan de artsen. Wat de laatsten betreft, dezen worden meer en meer door de beide eersten in hun politieke macht beknot, wat niet wegneemt, dat hun aanzien, evenals dat der in vele opzichten bij de leden der koopmansgilden achterstaande leden van het eerste gilde, dat der notarissen en advocaten, groot was, ten minste, zoolang ze zich tot hun eigen beroep beperkten. De artsen, die, naast het beoefenen van de geneeskunst, ook open geneesmiddelwinkels hielden, waren noch als arts, noch als apotheker in aanzien. Zoo’n dokter is b.v. Meester SimondeVillain het negende verhaal van den achtsten dag van B o c c a c i o’s Dekamerone.

277