beoefenaren van andere beroepen was ondergebracht, zij het ook met minder rechten dan de artsen en apothekers. Met dezen gelijk gesteld waren de Merciai, de handelaren in goederen, die we thans ten deele onder galanterieën en manufacturen rekenen. De gildestatuten bevatten nauwkeurige opgave van de „Materia di commercio del!’Arte”, de handelsprodukten, die tot het gebied van het gilde behooren; ze zijn in elf groepen verdeeld:
1. Spezie, grosse e minute. 2. Profumi. 3. Medicinali. 4. Materie tintorie. 5. Sostanze alimentari (een gedeelte n.l. der voedingsmiddelen, als olie, boter, gedroogd vleesch, rozijnen, sucade, dadels, gedroogde amandelen, enz.). 6. Materie prime necessarie per alcune industrie (als aluin, katoen, linnen, Arabische gom, vischlijm, asfalt, lijnolie, vernissen, soda, enz.). 7. Prodotti industriali (als was, papier, boeken, vensterglas, enz.). 8. Numerosissimi lavori in ferro e in acciaio, in rame, in ottone, in piombo in oro ed in argento battnto ivoor – werpen van ijzer, staal, hout, geel koper, lood, goud en gedreven zilver). 9. Pelletteria e coiami (pels- en leerwerk). 10. Generi di modisteria ed di merceria (modes en galanterieën). 11. Oggetti vari (andere kramerijen, als balansen, lantaarns, flesschen, scharen, enz. enz.). Het gilde omvatte dus de handelaren in ongeveer alles, wat thans een Amerikaansch apotheker verkoopt of wat men in Indische apotheken kan aantreffen en bovendien nog van tal van stoffen, die schijnbaar een samengaan van deze handelaren met artsen en apothekers ineen zelfde gilde weinig motiveeren. Men behoeft echter nog niet zoo heel ver terug te gaan, om, tenminste met Nederlandsohe oogen gezien, dat samengaan zeer wel verklaarbaar te vinden. De beteekenis, die een vijftigtal jaren geleden de gezeten winkelier vooral in onze Noordelijke provincies bezat, doet denken aan de verhoudingen, die inde Florentijnsche republiek hebben bestaan. • De gezeten burgers maakten echter wel degelijk onderscheid tusschen hen, die uit den aard van hun bedrijf en door het
276