de apothekers betreft, zoo hebben dezen zich niet aan een examen te onderwerpen.
Het culminatiepunt der wetenschappelijke bemoeiingen op zuiver pharmaceutisch gebied der Florentijnsche apothekers en artsen ligt zeker inde uitgave van de Florentijnsche Pharmacopee in 1498, waarvan boven reeds sprake was. Mijn geleerde vriend Oscar van Schoor heeft in zijn opstel over „De oorsprong der Phannacopoeias” een uitvoerig overzicht van den inhoud van dezen pharmaceutisch en incunabel gegeven. Ik behoef er hier niet uitvoerig over uitte weiden. Van invloed op het verschijnen zal zeker ook wel geweest zijn dc eerste uitgave van „De medicina libri octo” van Celsus, die in 1478 te Florence verscheen en waarvan vooral het vijfde boek (de simplicibus facultatibus quarumcumque rerum ex quibus medicamenta fiunt) als het ware den grondslag eener Pharmacopee vormt. Men zij er echter op verdacht, dat in deze pharmacopee niet, als in onze moderne pharmacopeeën, voorschriften omtrent de hoedanigheid der geneesmiddelen zijn opgenomen: deze vindt men inde statuten van het gilde. De eerste uitgave der Florentijnsche Pharmacopee werd in 1550 herdrukt: in 1567 verscheen een nieuwe uitgave, die in 1574 een herdruk beleefde; de volgende uitgave is van 1597; hiervan verscheen in 1623 een herdruk; de vierde uitgave is van 1670, ze werd in 1696 herdrukt, terwijl de laatste uitgave in 1802 verscheep nu echter, o! schande voor de stad der eerste Pharmacopee, niet meer te Florence, maar in Venetië. „Es ware unbillig, die wenig übrigen Republiken, die im 15. Jahrhundert noch existieren, mit diesem einzigen Florenz auch nur in Parallele setzen zu wollen”, schrijft Burckhardt in zijn onvolprezen boek over de Italiaansohe Renaissance. Moeilijk zal het zijn, een stad van nog geen 100000 inwoners te vinden, waarvan inde eerste helft der 14de eeuw (1338) staat opgeteekend, dat B—loooo8—10000 schoolkinderen in lezen, 1000— 1200 in zes scholen in rekenen en 600 in vier scholen bovendien in Latijnsche grammatica en logica werden onderwezen. Dit wetend, is het verklaarbaar, dat straks, wanneer de schooljeugd tot rijpheid is gekomen, zij gezamenlijk de kern vormt vaneen burgerstaat, waarvan de gelijke eerst weer in Zuid- en Noord-Nederland worden gevonden. Het zijnde kooplieden en straks ook de handwerkers, die, in gilden vereenigd, het bestuur der stad in handen hebben. Wie geen gildebroeder is, is van eiken politieken invloed uitge-
271