vonden, wordt, indien miet blijkt, dat die aanwezigheid aldaar geoorloofd is, gestraft met een. geldboete van ten hoogste duizend gulden. Hij is niet strafbaar, indien blijkt, dat hij alle noodige maatregelen heeft genomen, om de ongeoorloofde aanwezigheid van de middelen te voorkomen.

4. Al hetgeen, naar redelijkerwijze vermoed kan worden, gediend heeft of bestemd geweest is tot het plegen vaneen overtreding van deze wet, alsmede al hetgeen voorwerp van het begane strafbare feit heeft uitgemaakt, kan verbeurd worden verkleurd, voorzoover lid 5 niet van toepassing was. 5. Alle, onverschillig waar, ongeoorloofd aanwezig bevonden middelen. als inde artikelen 2 en 3, eerste lid, zijn bedoeld, vervallen met de voorwerpen, die tot hunne verpakking of berging gediend hebben, van; rechtswege in eigendom aan den Staat, tenzij de eigenaar der goederen binnen den tijd van drie maanden na de aanhaling bewijst, dat deze ten onrechte is geschied, of dat hij de goederen verloren heeft of dat deze aan hem ontvreemd zijn en hij deze op geoorloofde wijze aanwezig heeft gehad, in welke gevallen hem de aangehaalde middelen met de voorwerpen, die tot hun verpakking of berging hebben gediend, voorzoover deze voorwerpen hem in eigendom toebehoorden, worden teruggegeven, 6. De verbeurdverklaarde of aan den Staat vervallen middelen worden, met inachtneming van de door Onzen Minister gegeven voorschriften, slechts verkocht, afgeleverd of verstrekt aan personen, die deze in bezit of aanwezig mogen hebben. Zoo noodik worden, zij op last van Onzen Minister onbruikbaar gemaakt of vernietigd. Art. 11. Onverminderd de aansprakelijkheid van anderen is het hoofd of de bestuurder vaneen inrichting, waar middelen, bedoeld inde artikelen 2 en 3, eerste lid, voorhanden zijn. of worden verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd, bereid, bewerkt of verwerkt, aansprakelijk voor de overtreding in of ten aanzien van die inrichting van de voorschriften, bij of krachtens deze wet gegeven, alsof het feit door hemzelven is gepleegd. Hij is niet strafbaar, indien blijkt, dat hij alle noodige maatregelen heeft genomen, om de overtreding te voorkomen. Art. 12. Indien een feit, bij deze wet strafbaar gesteld, wordt gepleegd door of vanwege een naamlooze vennootschap, een coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, of een stichting, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen de leden van het bestuur. Geen straf wordt uitgesproken tegen hét lid van het bestuur, van wien blijkt, dat het feit buiten zijn toedoen is gepleegd. Art. 13. 1. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden, voor zooveel zij bestaan in opzettelijke overtreding van de artikelen 2,3, eerste lid, of 4 of van de regelen, gesteld krachtens artikel 3. tweede lid, van deze wet, of in het opzettelijk niet voldoen aan de voorwaarden of voorschriften, bij een verlof, bedoeld in artikel 7, of bij de herroeping vaneen zoodanig verlof gesteld, beschouwd als misdrijven en anders als overtredingen.

232