„En zoo zal er binnenkort een nieuwe wet komen op de bereiding en het verkoopen van geneesmiddelen. Wij behoeven niet te vragen, hoe het wetsontwerp er uit zal zien. Dat kan een| wet worden met één artikel, namelijk: „Aan anderen dan apothekers is het verboden, eenig geneesmiddel, wat als zoodanig door de Inspectie van de Volksgezondheid aangemerkt zal worden, te verkoopen”, en daar' mede is de wet af. Meer is ook niet noodig, indien wijde wenschen van sommigen tezamen vatten. Dit nieuwe wetsontwerp zal, naar wij vernemen, binnenkort behandeld worden, Indien althans het niet denzelfden weg opgaat als de voorgestelde wet van 1914 en 1915. Tot geluk van de drogisten moet deze wet, of liever het ontwerp, ook nog eerst bij de Tweede Kamer behandeld worden, en hebben wij met onze gewone werkzaamheid enl waakzaamheid te zorgen, dat de heeren van de Tweede Kamer goed op de hoogte zijn van de verschillende manupulaties, die gebruikt zullen worden, om de drogisten, zooals een inspecteur van de Volksgezondheid zich uitdrukte, „tot verkoopers van schoensmeer te maken.” Dit wetsontwerp moet een uitvloeisel zijn van de onmacht van de verkrachte wet van 1865, van het verkrachte hoofd van Lijst C, mitsgaders van de onmacht van de inspectie van de Volksgezondheid, die in haar onmacht wel besluit tot het massa-vervolgen van de drogisten, de Sanitas-zaken een beschermende hand boven het hoofd houdt, en inziet, dat de Heeren van de Rechterlijke Macht ook kennis nemen van het doen en laten van de vervolgers van de drogisten. Het kan dan ook den heeren vervolging-uitlokkers niet aangenaam zijn, dat de meeste kantonrechters, zeer goed op de hoogte gebracht van ons streven, doordat wij een brochure samenstelden, zeer lichte straffen gegeven hebben voor het feit, dat de concurrenten van de apothekers (de drogisten) ook aspirine verkocht hebben. Indien ooit door het bestuur van den Bond een goed werk gedaan werd, dan was het zeker met het verspreiden van deze brochure. Doch ik vraag mij af: wat wil men toch? De Volksgezondheid dienen, de zoo zeer gesmade artikelen als Abdijsiroop, Painexpeller, eniz. enz. niet meer aan het publiek verkoopen? Doch indien dat de wenfsch is, waarom beginnen dan die zoo hoog staande inspecteurs van de Volksgezondheid niet met het verbieden aan de apothekers, om die middelen te verkoopen? Het is toch immers in het belang van de volksgezondheid, dat die middelen niet meer verkocht worden, aldus de inspecteur- Doch mag dat belang wèl verwaarloosd worden, indien er voor de apothekers nog wat aan te verdienen valt? Is dat juist? Is het moreel goed te noemen, als men zegt, dat een middel schadelijk is voor de volksgezondheid, en toch dat middel laat verkoopen? Neen, dat is, op zijn minst gezegd, bitter immoreel, wel winst te trekken uiteen daad, waarvan men de gevolgen verafschuwt. Maar wat hebben wij nu? Nooit en te nimmer is zoo zeer tot mij doorgedrongen de misselijke houding van deskundigen, die zoo maar klakkeloos beweren, dat

1218