De aanwezigheid van boriumverbindingen in cacao. Herhaaldelijk is reeds gewezen op het voorkomen van kleine hoeveelheden conserveermiddelen in voedingsmiddelen van normale samenstelling, waardoor het gevaar bestaat, dat het aan treffen van deze conserveermiddelen als een opzettelijke toevoeging beschouwd kon worden. Waarschuwingen in deze richting komen vooral uit Engeland, omdat men daar, in verband met de sinds kort bestaande wetgeving op dit gebied, streng optreedt tegen elk misbruik.

Nu weer wijst A. Scott Dodd (Analyst, 1927, 459) op het feit, dat in cacaoboonen, cacao en chocolade steeds borium wordt aangetroffen. Hij heeft een aantal monsters onderzocht en vond inde boonen en inde cacaomassa hoeveelheden van 0,022 tot 0,084 pCt., uitgedrukt als boorzuur. In chocolade was gemiddeld 0,010 pCt. aanwezig. Ook inde koffieboonen zijn steeds sporen borium aan, te tooncn; inden regel niet meer dan 0,010 pCt. Dodd geeft eendoor hem uitgewerkte methode voor de quantitatieve bepaling van boorzuur. Voor het aantoonen van het zuur bedient hij zich van gevoelig curcumapapier, dat versch bereid of niet meer dan een maand oud moet zijn. V. I. Het aantoonen van verboden kleurstoffen in voedingsmiddelen. In cnze wetgeving is niet uitdrukkelijk aangegeven, welke kleurstoffen verboden zijn. Ineen aantal K. 8., steunende op de Warenwet, wordt wel gezegd, dat „schadelijke kleurstoffen niet mogen zijn toegevoegd” (o.a. wijziging Meelbesluit), of wel, er wordt een „geringe hoeveelheid eener onschadelijke kleurstof” toegelaten, doch wij missen nog een aanduiding, welke kleurstoffen als schadelijk of als onschadelijk te beschouwen zijn. Inden Codex Alimentarius no. 6 is als lijst A een opsomming van in voedingsmiddelen toegelatcn kleurstoffen opgenomen (zie ook Pharm. Weekbl. 1924, 683 en 769). Geheel anders werd in Engeland te werk gegaan, waar met name een zestal plantaardige en teerkleurstoffen zijn aangewezen, die niet voor het kleuren van voedingsmiddelen mogen gebruikt worden. Het zijn gambogia (guttegom), picrinezuur, victoriageel (dinitrokresol), Manchestergeel (martiusgeel), aurantia (imperialgeel) en aurine (rosolzuur). Het oranje II (tropaeoline 000 no. 2), dat in het ontwerp van wet voorkwam (zie Pharm. Weekbl. 1926, 425), staat niet op de lijst. In het „Government Laboratory” te Londen is door J. R. Nich o 11 s (Analyst, 1927, 585) een gang van onderzoek beschreven, welke er speciaal op ingericht is, om die kleurstoffen op te sporen. De kwestie, waar het om gaat, lijkt ons belangrijk genoeg, om het stuk in zijn geheel op te nemen. Vcorloopige proeven met de kleurstoffen in kwestie hadden reeds het bewijs geleverd, dat het aantoonen door uitverven op wol geen resultaat opleverde. De kleurstofoplossingen waren alleen bij alkalische reactie duidelijk gekleurd. 'Bij zuurmaken werden kleurlooze oplossingen verkregen of er ontstonden! gele neerslagen. Het uitverven op wol lukte niet uit alkalische oplossing en wanneer het uit zuur milieu geschiedde, trad bij bevochtiging met alkali geen duidelijks kleuring op. Het koken der zure vloeistof had in sommige ge-

1193