wordt gevoegd I cm3, zwavelzuur (1 vol. zwavelzuur + 1 vol. water) en in 'het zandbad verwarmd, tot het water verdampt is en witte dampen van zwavelzuur ontstaan. Na afkoeling voegt mem 5 dr. 30 pCt. waterstofperoxyde toe en verhit weder tot het optreden van witte dampen. Meestal is de vloeistof dan kleurloos geworden. Zoo niet, dan herhale men de toevoeging van 1FÜ2. Na afkoeling wordt de kleurlooze vloeistof passend verdund en de na toevoeging van Nessler's reagens optredende verkleuring met die vaneen standaardoplossing vergeleken. Ook bij de macro-Kjeldahlbepaling kan met voordeel van waterstofperoxyde gebruik gemaakt worden. Hei Nesslers-reagens wordt bereid volgens een afwijkend voorschrift van F o 1 i n afkomstig, waardoor het beter houdbaar is en bij staan geen troebeling afzet. De bereiding is als volgt: 22,5 g. jodium worden opgelost in 20 g. water en 30 g. joodkalium. Aan deze oplossing wordt onder afkoeling 30 g. kwik toegevoegd en zoolang geschud, tot de gele kleur verdwenen is. Aan deze vloeistof wordt druppelsgewijs dezelfde joodoplossing toegevoegd, tot 1 dr. met amylum duidelijk blauw kleurt. De vloeistof wordt verdund tot 200 cm3, en gegoten in 975 cm3, eener 10 pCt. NaOH-oplossing, gemengd en na bezinken helder afgeschonken. _ H. L. V. Quantitatieve bepaling van atropine in artsenijen!, door O. Ehr is ma n , Archiv der Ph. 1927. Hft. 7, 547. Voor de quantitatieve bepaling van atropine inde kleine hoeveelheden, waarin dit alkaloïde in artsenijen gewoonlijk voorkomt, laten de chemische onderzoekingsmethoden inden steek en is men op physiologische methoden aangewezen. Schr. maakt hiervoor gebruik van de mydriatische werking van atropine op het kattenoog. Nadat eerst met eene atropineoplossing van bekende sterkte de gevoeligheid der oogen van de gebezigde katten was vastgesteld, werd nagegaan, bij welke verdunning van de te onderzoeken artsenij, juist geen mydriasis meer kon werden opgewekt. De gevoeligheidsgrens bij de gebezigde katten schommelde tusschen 0,18 en 0,245 micromilligram atropine. Met deze mededeeling is ineen groote eeuw de cyclus van de atropine-onderzoekingen weer in zijn beginpunt aangekomen. 3 October 1819 wandelde een jong student, in rok gekleed, over de markt van Jena, met een kat onder den arm, nagejoeld door andere studenten. Zijn naam was F. F. Runge. Op voorspraak van Döbereiner begaf hij zich naar Goethe, om hem te toonen, hoe een aftreksel van Hyoscyarnu s- blad c neen mydriatisöhe werking op het oog uitoefende. Runge, die in dit gesprek vertelde, hoe hij in 1812 een jongen man door indruppeling vaneen Hyoscyamus-extract had doen afkeuren voor den krijgsdienst en die zoodoende den tocht naar Ruslandwas ontloopen, ontving als geschenk van Goethe een monster kostelijke koffie, waarin hij later de coffeïne ontdekte. De nadere bijzonderheden omtrent deze merkwaardige ontmoeting en de pharmacologische belangstelling van Goethe, zijn te vinden in Biedermann: Goethes Gesprache, Bd. 10. 89. H. L. V.

1192