Tweede Voorstel De Algemeene Vergadering besluite tot de uitgave vaneen her' zienen druk van Stoeder’s Geschiedenis der Ph ar made in Nederland.

In verband met dit voorstel worde aan het 'Hoofdbestuur verzocht, de voorbereiding hiervan op te dragen aan eene Commissie en voor dit doel een reserve te vormen, waartoe voor de eerstvolgende 5 jaren uit de maatschappelijke kas. f400. en uit het Greshofffonds f 100.— per jaar worde beschikbaar gesteld. (Zie voor Toelichting en Prae-advies van het Hoofdbestuur Pharm. Wbld., blz. 533). 'De Voorzitter: Uit het prae-advies blijkt, dat het Hoofdbestuur zich met dit voorstel vereenigt. ’s Gravenhage (de heer Valkis): Mijnheer de Voorzitter. Ik wil er alleen nog dit aan toevoegen, dat bij de geschiedenis van de pharmacie in Nederland ook behoort de geschiedenis van de Ned. Mij. ter bevordering der Pharmacie. De leiding van het werk zou dan misschien kunnen berusten bij Prof. van der Wielen en het Dagelijksch Bestuur der Maatschappij, de Heeren Dr. J. J. H o f ma n en V.v. 11 aMi e. Groningen (Prof. van Os): Mijnheer de Voorzitter. Groningen heeft mij opgedragen de vergadering in overweging te geven niet een commissie te benoemen voor de leiding, maar één persoon. Het Département meent, dat dan een dergelijk werk vlotter en beter tot stand kan komen. Natuurlijk kan hij zich wel de hulp van de noodige medewerkers verzekeren. Amsterdam (de heer Jonkman) vindt het niet wenschelijk het werk aan één enkel persoon toe te vertrouwen, maar wil het Hoofdbestuur in overweging geven door verschillende personen, die historischen zin hebben, een reeks monographiën te laten samenstellen in die richting, waarin die zin zich ontwikkelt, ieder heeft een speciale ontwikkeling voor een of ander deel der geschiedenis. Het idee van Amsterdam wijkt dus eenigszins af van de meening van Groningen, hoewel er ook wat voor te zeggen is het werk in één hand te geven. Groningen (Prof. van Os): Dit hangt af van het karakter, dat men aan het werk geeft. Wanneer men één geheel wil krijgen, dat logisch in elkaar zit, dan is het plan van Amsterdam te verwerpen. Dé heer Zwikker: Mijnheer de Voorzitter. Ik spreek niet namens het Departement Rotterdam, maar persoonlijk. Ik heb mij afgevraagd, wanneer dit werk ter hand genomen wordt met steun van de Maatschappij, is het dan geen zaak het werk zoo ruim mogelijk op te vatten en de pharmacie inde Koloniën, Zuid-Afrika en de Zuide!;‘ke Nederlanden ook te behandelen. De Voorzitter: Ik wil even de verschillende meeningen resumeeren. Rotterdam meent, dat het werk een breeden opzet moet hebben. Amsterdam gaat in zooverre accoord met de meening van Groningen, dat de leiding van het werk feitelijk bij één persoon moet berusten, terwijl verschillende medewerkers zullen worden aangewezen voor bepaalde groepen. Het Hoofdbestuur is van meening, dat de leiding bij één persoon of bij een kleine commissie van b.v. drie

983