ligt buiten den omvang van deze studie, hierop dieper in te gaan, doch men komt zeker onder invloed van Dopsch’ kritiek, wanneer men cap. 57 nader beziet, waarin de rechtspleging behandeld wordt en waaruit blijkt, dat ieder servus zijn koning moet kunnen naderen, wanneer hij over zijn meerdere (magister) te klagen heeft. Wanneer eender ambtenaren (judices) de bevelen van den koning of de koningin niet opvolgt is hij: verplicht, zich van allen drank te onthouden, tot hij ’s koningsoordeel kan vernemen. Enkele voorbeelden uit vele zijn dit, waaruit de nauwe band blijkt tusschen den heer en zijn onderdanen, maar die tegelijk den eisch insluit voor een wonen in eikaars nabijheid. Hiermede is een nieuw punt in geding gebracht. Was er vroeger zelfs geen sprake van, dat het C. de V. niet voor het rijk in zijn volle uitgestrektheid zou gelden, G are is was de eerste om het vermoeden te opperen, dat slechts een gedeelte van Frankrijk als gebied kon aangewezen worden, waarop het C. van toepassing zou zijn. Naast het ontbreken van het instituut van den judex in Duitschland, is het vooral cap. 70, dat belangrijken invloed oefent op de juiste interpretatie van het Capitulare de villis. Bij eenigszins diepgaande beoordeeling der verschillende met namen genoemde planten ziet men, dat vele daarvan niet in noordelijker streken konden groeien; dit is door velen gevoeld, zonder dat dit ooit aanleiding gaf tot twijfel omtrent het „Geltungsgebiet”. Nog het verst ging von Fischer Benzon, die, na alle planten onder de loupe te hebben genomen, tot de conclusie komt, dat er heel wat bij zijn, wier teelt in Duitschland moest mislukken11). Maar, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, hij ziet in het C. de V. eenl handleiding, een aanwijzing, niet de beschrijving vaneen bestaanden toe'Stand1'), en trekt ook verder geen conclusies, die tot twijfel aan de geldigheid voor Duitschland zouden aanleiding geven. Doch zoowel Guérard als Ga reis komen hiertegen op: juist de imperatieve vorm van het C. wijst erop, dat de genoemde planten alle moeten worden aangekweekt; waaruit dus direct de conclusie is te trekken, dat dan ook het gebied, waarvoor het C. geldt, zeer beperkt moet zijn, en een klimaat hebbe “) v. Fi sche r Ben zon, Altd. Gartenflora, p. 48: „Dèr Lorbeer hat in Deutschland keinen festen Fuss fassen können; die Winter sind ihm zu kalt, so dass er im Preien kein Gedeihen findet”. Dopsch, t. a. p., p. 43. – i 12) v, Fischer Benzon, t. a. p., p. 65.

896