als grondstof voor boenwas en dergelijke preparaten bijenwas kunnen vervangen. V. I. De waarde van tetrachloorkoolstof voor de pharmacie. Volgens G. E. Trease en H. Tingey (Brit. Pharm. Conf. 1926) bezit tetrachloorkoolstof als oplosmiddel geen voordeelen boven chlo-
roform, aether en aceton, behalve haar onbrandbaarheid. Wellicht zouden eenige „aetherische” extracten (Extr. Filicis, E. Capsici, E. Cubebae, enz.) even goed met tetrachloorkoolstof bereid kunnen worden. Voor uittrekken van alkaloïden is de vloeistof echter minder geschikt. Zij is echter bruikbaar als reagens op phenolen in plaats van chloroform, omdat zij evenzeer met phenolen kleurreacties geeft. Een afwijking bestaat daarbij in zooverre, dat CCI4 niet reageert met para-gesubstitueerde phenolen. De kleurreacties zouden berusten op de vorming van aurinekleurstoffen. V. I. Een oorzaak voor het verkrijgen van onjuiste uitkomsten bij de vetbepaling in melk, waarbij amylalkohol gebruikt wordt, meent P. Funke {Chem. Zeit. 1926, 567) te moeten zoeken inden amylalkohol van den handel. Deze wordt meestal in verzinkte vaten verzonden en het is gebleken, dat de alkohol bij langdurig liggen in dergelijke vaten veranderingen ondergaat, waardoor een schijnbaar hoogere vetopbrengst bij de melkvetbepalingen kan worden verkregen. F. neemt aan, dat de duur der bewaring in die vaten een toenemenden ongunstigen invloed op de uitkomsten der analyse kan hebben. V. I. Vetbepaling in technische caseïne. Onlangs maakten wij (Pharm. Weekbl. 1926, 1014) melding vaneen methode volgens U1 e x ter bepaling van vet in technische caseïne. W. Hö p fn er en K. J aud as (Chem. Zeit. 1926, 325), die zich veel met dergelijk onderzoek bezighouden, beweren, dat met de gemelde methode geen goede resultaten te verkrijgen zijn, omdat met het vet ook nog melkzuur en eiwitprodukten gewogen zouden worden. Zij bevelen een werkwijze volgens G o 111 ie b aan en wel inde volgende uitvoering: 2g. caseïne wordt opgelost in 10 cm3, ammonia, de oplossing inde bekende buis van G o 111 ie b-R ös e overgebracht en gemengd met 20 cm3, sterken spiritus. Na 20 minuten worden nog 10 cm3, petroleumaether en 20 cm3, aether toegevoggd, telkens flink schuddend, en, na een uur staan, ineen aliquot gedeelte het opgeloste vet bepaald. V. I. De bepaling van jodium in schildklier kan volgens E. Hl er g 1 o z (Biochem. Zeitschr. 1926, 175, blz. 175) het beste geschieden volgens W i n k 1e r. Reeds vroeger werd te dezer plaatse [Pharm. Weekbl. 1926, 614) een gewijzigde werkwijze volgens Winkler gerefereerd, die het mogelijk maakt, om in kleine hoeveelheden organisch materiaal het jodiumgehalte te bepalen. Hlergloz, die waarnam, dat het jodium inde schildklier zeer ongelijk verdeeld zit, moest dikwijls geheele schildklieren verwerken. Bij snijdt deze in kleine stukjes, doet ze ineen bekerglas van 200 tot 500 cm3, inhoud, overgiet ze met een 2 tot 3 maal zoo groote hoeveelheid kaliloog van 50 pCt. en plaatst het glas gedurende 1 tot 2 uren in het kokende waterbad.
830