terwijl proeven hebben uitgemaakt, dat in verdunningen van 1 op 120.000, wat practisch de concentratie in het bloed zou zijn, de invloed op het geïsoleerde zoogdierhart van geen beteekenis
is. Intraveneuze inspuiting kan daarom niet worden aanbevolen, terwijl intramusculaire en onderhuidsche voor therapeutische doeleinden geschikt moet worden geacht. Ofschoon conessine, bij kikkers ingespoten, een duidelijke narcotische werking uitoefent, wordt dit bij zoogdieren, zelfs in grootere doses, absoluut niet opgemerkt. Ben 5 pCt.ige oplossing veroorzaakte bij indruppeling in het oog vaneen konijn een irritatie, gevolgd dooreen volkomen anaesthesie binnen 6 tot 12 minuten, welke 30—45 minuten aanhield. Uit het voorafgaande blijkt voldoende, dat we in H. antidysenterica en het daaruit bereide conessine twee middelen mogen zien, welke in hooge mate onze belangstelling verdienen. Weliswaar is emetine bij acute amoebendysenterie nog het veelgebruikte geneesmiddel; pharmacologisch is de werking ervan op E. histolytica echter nog geenszins verklaard, terwijl het, onderhuids ingespoten, niet zonder meer in staat is, de ingewanden geheel van deze parasiet te bevrijden. Conessine heeft inde praktijk tot zekere hoogte reeds zijn waarde bewezen en Caius en Mh askar (Ind. Medic. Year 1926, p. 24) vinden, dat H. antidy sent erica gunstig afsteekt bij andere bestrijdingsmiddelen van dysenterie; het is veilig, goedkoop, betrouwbaar en gemakkelijk toe te passen. Wrightia tinctoria wordt door hen in dit verband veel lager aangeslagen, hetgeen, na het over deze plant hiervoor vermelde, zonder meer duideijk is. De vraag, die zich ten slotte vanzelf voordoet, of wij hier in Indië ook over H. antidy sent erica kunnen beschikken, moet, aan de hand der mij ter beschikking staande literatuur, voorloopig ontkennend worden beantwoord. Heyne (Nutt. pl. in N.-I. 2de dr. dl. 11, p. 1292) vermeldt twee tot deze familie beboerende boomen, n.l. Wrightia javanica en W. pnbescens. Van beide boomen wordt het witte, zeer fijne, duurzame hout, door de inlanders algemeen gezocht voor snijwerk. Inde volksgeneeskunst heeft alléén de eerste eenige beteekenis. De W. javanica is een meestal kromme, tot 10 m. hooge (soms tot 18 m.) en 40 cm. dikke boom, in West- en Midden-Java beneden 500 rmzeehoogte groeiend op periodiek sterk uitdrogend terrein in zonnige struikwildernissen en in djati- en ander periodiek of constant schaduwarm bosch. Te Buitenzorg wordt het melksap ervan volgens B o o r sm a als middel tegen
827