bij afwezigheid van alkali. Emetine doodde onder gelijke omstandigheden ineen verdunning van 1 op 200.000 E. histolytica in alkalisch milieu na 25 minuten; zonder de toevoeging van alkali leefden ze echter nog na 45 minuten. Bij onderhuidsche of intramusculaire inspuiting van conessinezouten veroorzaken ze ineen oplossing van I—61—6 pCt. een licht oedeem rondom de plaats van injectie: haemorrhagia of necrose werden echter niet opgemerkt en de gevolgen der injectie waren na 48 uur meestal geheel verdwenen. Om den invloed op de spijsvertering te kunnen nagaan, werd in vitro de uitwerking van conessine op ptyaline, pepsine en trypsine gevolgd. Om de werking op ptyaline te kunnen beoordeelen, werden een speekseloplossing met zetmeeloplossing te samen met verschillende hoeveelheden conessine bij 40° in reageerbuizen verwarmd. De controlebuis bleek na 20 minuten geen zetmeelreactie meer te geven, terwijl toen nog twee buizen, respect. 0,2 (1 op 10.000) en 0,4 mg. (1 op 5.000) conessine bevattend, nog een zetmeelreactie gaven. De werking van pepsine in conessine-milieu werd nagegaan met behulp van roodgekleurde droge fibrine, waarbij als beoordeelingsmiddel voor den graad van vertering na V2 uur inwerking bij 40° de intensiteit van roodkleuring der oplossing genomen werd. Een concentratie van 1 op 7.500 werkte vertragend, terwijl bij 1 op 5.000 geen vertering meer plaats vond. Op gelijke wijze werd de invloed op de vertering van proteïnen door trypsine bepaald en werkte een concentratie van 1 op 7.500 vertragend, terwijl 1 op 3.000 en 1 op 2.500 het trypsine onwerkzaam maakten. Conessine werkt dus storend op de verteringsfermenten, waarom Cho pr a c.s. aanraden, te/rfc'-preparaten, per os toegediend, twee uur na den maaltijd te laten innemen. Ten slotte werd nog de invloed van conessinezouten nagegaan op het circulatieapparaat, de ademhaling en het centraal zenuwstelsel. Conessinezouten veroorzaken bij intraveneuze inspuiting een duidelijke depressie op het zoogdierenhart, terwijl een groce dosis onregelmatigheid, incoördinatie, toename van de diastole pauze en hartbloikkade veroorzaakt. Zelfs kleine, op deze wijze ingespoten, hoeveelheden veroorzaakten bij katten een duidelijke, aanhoudende daling van den bloeddruk, waaraan een stijging van korten duur voorafging. Deze uitwerkingen werden niet opgemerkt bij intramusculaire of onderhuidsche inspuiting,

826