noemde, bleven nog een aantal andere, die bij; ons geheel obsoleet zijn, behouden, zooals Dammar, Folia Farfarae, Folia Melissae, Fructus Aurant. immaturi, Gummi Gutti, Herba Meliloti. Radix Angelicae, Radix Pimpinellae, Rhizoma Veratri, Semen Papaveris en mogelijk nog een paar andere. Omgekeerd ontbreken enkele grondstoffen, die wij niet gaarne in onze Ph. zouden missen, zooals, behalve de reeds genoemde Cortex Rh. Purshianae, Cortex Cascarillae, Semen Myristicae en Tubera Aconiti, waarin we een bewijs mogen zien, dat bij de keus van geneesmiddelen niet alleen zuiver wetenschappelijke motieven gelden, maar ook individueele voorkeur een niet te miskennen rol speelt. De nomenclatuur is vrijwel onveranderd gebleven en komt grootendeels met de onze overeen. Slechts enkele verschillen zijn aan te wijzen, zooals Rhizoma Rhei, Flores Caryophylli, Pericarpium Aurantii en idem Citri. Evenals bij de nieuwe Zweedsche en de nieuwe Amerikaansche Ph., blijkt ook hier weer het gemis aan uniformiteit inde nemen der stamplanten. Voorbeelden daarvan aan te halen hjH mij niet noodig. Over het geheel heeft de keuze van naam der stamplant weinig practische beteekenis. Dit is echter wel het geval bij de Flores en Oleum Lavandulae, waar de Linneaansche naam der stamplant Lavandula Spica is gekozen. Onder dezen naam valt echter zoowel de variëteit (of ras), die de Oleum Lavandulae, als die, welke de Oleum Spicae levert, terwijl toch ongetwijfeld alleen de eerste bedoeld is. Wilde men op grond van den regel der prioriteit den naam; van Linnaeus behouden, dan had een nadere aanduiding van de variëteit (of ras) zeker niet achterwege mogen blijven. lets dergelijks geldt voor den Linneaanschen naam Citrus medica, als stamplant der Citroenschillen. Ook deze naam omvat veel meer dan de eigenlijke Citroen, zoodat ook hier een nadere aanduiding van de ondersoort niet had mogen ontbreken. Juister is daaroml gehandeld bij Folia Menthae piperitae, waar, na den Linneaanschen naam Mentha piperita, wordt aangegeven, dat bedoeld wordt de bastaard van Mentha aquatica en Mentha viridis, hoewel betwijfeld mag worden, of de gewenschte vorm wel door zulk een eenvoudige bastaardeering, als hier wordt aangegeven, kan zijn ontstaan. Bij de beschrijving der grondstoffen, waaraan een gehalteeisch wordt gesteld, doet vreemd aan, dat deze eisch geheel vooropgesteld wordt, zelfs vóór de opgave, wat eigenlijk onder

806