b. Kan het titerci.iter ooit te hoog uitvallen door vreemde oxyd nat ia inde vloeistof, die ook jodium vrijmaken uit KJ? Redelijkerwijze kan men alleen verwachten: salpeterigzuur, chloorzuur, broomzuur, vrij chloor en ferrizouten. Voor salpeterigzuur behoeft men niet te vreezen; het wordt immers door de overmaat chloor en door uitkoken verwijderd. Evenmin voor ferrizouten, want deze storen in geringe hoeveelheid niet in phosphorzuur milieu. Resten chloor houdt men bij krachtig uitkoken niet achter. Wel blijft vrij veel chloraat (uit het bleekwater) inde vloeistof; uiteen eenvoudige proef bleek echter, dat in phosphorzuur milieu het KGIO3 zoo langzaam jood vrijmaakt uit KJ, dat de titratie van jodaat er niet door gestoord wordt. Bromaten bleken aanzienlijk sneller te (reageeren* en hun aanwezigheid zou de titratie van jodaat volgens Hun ter onmogelijk maken; gelukkig zijn bromaten niet te verwachten, want voor zoover door mij nagegaan kon worden, is in schildklierpocder nooit broom aangetoond. Bovendien stoort dit element dan evenzeer bij andere voorschriften. Volgens Kend a 11 (18) kunnen zich oxydeerend-werkende stoffen vormen uit het bleekwater (hij noemt ze „oxychlorine compounds” en geeft als voorbeeld chloorzuur), die door uitkoken met phosphorzuur niet verdwijnen. Hun ontstaan zou afhangen van de snelheid van aanzuren, van de temperatuur en van de sterkte van het gebruikte zuur, zoodat een konstante correktie niet is aan te brengen. Met zelfbereid versch bleekwater ben ik deze moeilijkheid nooit tegengekomen; zooals gezegd, waren de resultaten met oud bleekwater minder gunstig, hoewel dit waarschijnlijk niet op rekening van chloorzuur geschoven mag worden. c. Gaat bij de verbranding van het schildklierpoeder volgens Hunter geen jodium verloren? Om deze laatste vraag te beantwoorden, werd een mengsel van V2 gram caseïne en carbonaat-nitraat volgens Hun t er verbrand, nadat een bekende hoeveelheid KJ inde kroes was toegevoegd. Tijdens de verbranding bestaan de vroeger opgesomde kansen op joodverlies, behalve de eerste mogelijkheid, omdat jodium niet in organische binding aanwezig is. (Zie hiervoor echter de geslaagde proeven van H u n t er met Sozojodolas natricus). De resultaten (zie tabel IV) bewijzen in elk geval, dat geen anorganisch gebonden jodium verloren gaat.
786