We hebben van deze self-help inden laatsten tijd voorbeelden voor het grijpen, en waar de resultaten daarvan reeds duidelijk merkbaar zijn, daar roep ik U toe: „Houdt goeden moed en wilt volherden, wat niet en is, dat kan nog werden,” Dames en Heeren. Ik eindig met den wensch uitte spreken, dat deze 76ste Alg. Verg. onder de beproefde leiding van onzen Voorzitter en H. B. ons weer een stap verder moge brengen op den weg, dien wij allen zoo gaarne willen volgen en welke leidt tot een bloeiende Pharmacie, ontdaan van alle uitwassen, zich verheugende in belangstelling van boven af en verlost van de belangstelling van onder af. De Heer A. J. van Ockenburg, voorzitter der Commissie van Ontvangst, verwelkomt de gasten van Zeeland met de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter, Eereleden, Hoofdbestuurderen, leden der Mij. t. b.d. Pharmacie en gij allen, die door uwe aanwezigheid deze bijeenkomst opluistert. Dames en Heeren, Als voorzitter van de Commissie van Ontvangst, rust op mij de vereerende taak, U een welkom op Zeeuwschen bodem toe te roepen. Ik doe dit voornamelijk tot hen, die van over onze landgrenzen tot ons zijn gekomen, om getuigenis af te leggen van hunne belangstelling in het werken en streven onzer Maatschappij. Inde vergadering van ons departement, in December j.I. gehouden, kwam het verslag van onzen afgevaardigde ter Algemeene Vergadering ter tafel, dat, naar ik mij wel herinner, eindigde met ongeveer deze clausule; „Het zal voor het departement Zeeland bezwaarlijk zijn, de Maatschappij op dezelfde waardige wijze te ontvangen.” Is het verwonderlijk, dames en heeren, wanneer ik U zeg, dat, toen eenige oogenblikken daarna Mej. Koers, de heer van de Garde en ik werden aangewezen, om de commissie van ontvangst te vormen, wij met groote aarzeling deze taak hebben aanvaard? En toch hebben wij deze aarzeling overwonnen, omdat wij vertrouwen stelden in hen, die tot ons zouden komen, dat gij namelijk dooreen harmonischen, collegiaal-gezelligen geest zoudt weten aan te vullen, waar wij zouden falen. Vertrouwen deden wij ook, dat het ook van buiten onze Maatschappij ons niet aan medewerking zou ontbreken. Dit vertrouwen is niet beschaamd: ik behoef Uer slechts op te wijzen, hoe wij zoo juist ten stadhuize ontvangen zijn. Onmiddellijk was de volijverige burgemeester van Middelburg, die zoo gaarne medewerkt aan de bevordering van het vreemdelingenverkeer in Zeeland in ’t algemeen en voor Middelburg in ’t bijzonder, bereid, om onze Maatschappij ten Stadhuize te ontvangen. De Commissie van Ontvangst brengt hiervoor gaarne, namens het departement, een woord van hartelijken dank. Ook van de zijde van het bestuur van het Middelburgsehe muziekcorps mochten wij een zeer welwillende medewerking ondervinden, die wij zeer op prijs stellen. Ik zal inde komende dagen nog wel inde gelegenheid zijn, U op meerdere medewerking te wijzen. Wh, Zeeuwen, zijn over ’t algemeen gehecht aan onzen geboorte-

714