gilde apart, als namelyck de Cruydeniers, Apotekers, Drogisten, Verweverkoopers, Oraengie ende Lamoenverkoopers, Spaens fruitverkoopcrs, Parmisaenverkoopers, Lonte en Ammunitieverkoopers, Hennepegarenverkoopers, Saetverkoopers nietten ponde, Kaersmakers ende Rammakers, dewelcke met elcanderen gelycke last sullen dragen, ende vervallen de opgelden, die ten laste van ’tvoirschr. gilde souden moghcn kommen. Ende omme tselve gilde te houden in goede eendrachtigheyt ende policie, soo ist, dat wy henlieden verleent en vergonnen hebben, verkenen ende vergonnen midts deze tgenen hierna volcht voor een privilegie.” Uit Art. 3 dezer ordonnantie blijkt reeds, dat toch de Pharmacie iets hocgers is. We lezen daarin, „dat cruydeniers nyet vermoghen te verkoopen eenige saecken, concerneerende den styl van de apotekers al volgende dordonnantie op tstuck van de doctoren inde medicynen ende apotekers, daarop gemaeckt, op pene in deselve ordonnantie begrepen.’” Bij de renovatie der ordonnantie in 1707 komen er nog bij de volgende neeringhen: „Banketbakkers of Zuikerbakkers, labakverkoopers, Peperkoekbakkers.” tDe naam, waaronder we na dien tijd dit gecombineerde gilde ontmoeten, is „Apotekers, Kruydeniers, Drogisten, Tabakverkoopers en Banquetbakkersgilde". Waar nu dikwijls gesproken wordt van het Apotekers- of Apothecarsgilde, daar moeten we toch altijd denken aan de combinatie van bedrijven, hiervoor genoemd, hoewel de belangen der bedrijven ieder op zich zelf, alleen door de beoefenaren van dat bedrijf werden behartigd, altijd onder oppertoezicht van deken en beleeders van het geheele gilde. Toch was de Pharmacie niet tevreden met haar plaats in het groote Gilde en ziet men pogingen, om op eigen beenen te komen staan. We lezen, dat in 1667 „de iterate remonstrantie van de apothecarissen en de gemeene gildebroeders van de pharmacie om een separaat gilde te mogen maecken ende als breeder bij de voors. stucken te sien is, wert gestelt in handen van de heeren regerenden en out Burgemeesters, om deselven te revideren oock de verthoonders en andere (ist nood) daerop te hooren met toedieninghe van haar Ed. bedenckingen, daertoe specterende, op rapport.” Dit is waarschijnlijk op niets uitgedraaid. D'e Pharmacie bleef tot 1797 in het gecombineerde gilde. In dat jaar worden de Apothekers in hun „qualiteit van apotheker” gescheiden van de andere beroepen, in hun „qualiteit van drogist” blijven zij er mee verbonden. Inden Raad van 6 Sept. 1797 krijgen ze het recht, op te richten het „Collegium Pharmaceuticum iMlediobergense” en stonden dus op eigen beenen. Onze Zeeuwsche wapenspreuk „Luctor et Emergo” was voor de beoefenaren der Pharmacie hier ter stede heusch geen ijdele klank. Ik vergenoeg mij met deze enkele aanhalingen uit de geschiedenis, waaruit wel blijkt, dat de Pharmacie ook hier in het teeken van alle soorten van belangstelling stond. Mag ik een vergelijking wagen met het heden, nu we niet met stedelijke ordonnanties, maar met Wetten voor het geheele land te
712