op het bestaan van bepaalde afscheidingsproducten, welke in verschillende organen worden gevormd, door het bloed worden opgenomen en aan het tot ontwikkeling komen van verschillende eigenschappen deelnemen. De beteekenis van verschillende klieren in ons lichaam werd daardoor verklaard en organen, welke vroeger als overbodig werden beschouwd, bleken van grooten invloed op deze inwendige secretie. Onderzoekingen van Brown Sequard, Addiso n e.a. volgden en uit de publicaties van tal van geleerden uit het laatst der vorige eeuw bleek 0.a., hoe bij het ontbreken of atrophieeren van de schildklier een eigenaardig ziektebeeld ontstond, dat zich door slechte beenvorming, zwakzinnigheid, infantilisme kenmerkte. Ook bij het ontstaan van kropgezwellen bij jeugdige kinderen werden dergelijke verschijnselen waargenomen en zoo werd de gevolgtrekking gemaakt, dat de schildklier een grooten invloed kon hebben op dit ziekteproces. Toen dierproeven ook aantoonden, dat bij verwijdering der schildklier gelijksoortige ziekteverschijnselen optraden, werd het mogelijk geacht, om door toediening van schildklieren van schapen en andere dieren de ziekte te bestrijden, die bij onvolledige ontwikkeling van deze klieren bij den mensch ontstond. (Deze beschouwingen over de inwendige secretorische functie der schildklieren werden door het onderzoek der chemici B o u ma n en Roos bevestigd, die inde schildklier de aanwezigheid aantoonden van stoffen met een hoog jodiumgehalte. Aangeziem daarnevens gebleken was, dat hetzelfde effect niet werd bereikt door jodiden, moesten deze geneeskrachtige eigenschappen aan een speciale verbinding worden toegeschreven. Door verschillende eiwitstoffen uit deze klieren neer te slaan, gelukte het, verbindingen te krijgen met een verhoogd jodiumgehalte, het thyreoglobuline, maar eerst in 1919 isoleerde Kend all het thyroxine, dat als drager dezer eigenschappen moest worden beschouwd. Waar het bleek, dat aan deze jodiumhoudende stof de therapeutische werking van het schildklierpoeder kon worden toegeschreven, was het duidelijk, dat onze pharmacopee-commissie het jodiumgehalte van het schildklierpoeder als maatstaf aannam voor zijn werkzaamheid en dat de schildklierpreparaten, welke inde apotheek worden afgeleverd, op hun jodiumgehalte behooren te worden onderzocht. Het onderzoek naar dit werkzame bestanddeel is wederom een schrede verder gekomen, nu het een vorig jaar gelukt is aan Barrington en Kendal 1, om langs synthetischen weg het thyroxine te bereiden. Hoe gedragen zich echter verschillende patiƫnten tegenover een
698