feitelijk een onderscheid moeten maken tussohen organotherapie en zoötherapie. Bij deze oude natuurvorsohers werd n.I. de geneeskrachtige werking dezer geneesmiddelen van dierlijken oorsprong ten deele toegeschreven aan het orgaan, dat voor de bereiding werd gebruikt, anderdeels aan bepaalde eigenschappen, welke deze diersoorten bezaten.

Reeds bij de oude Romeinen en bij de Grieken was de giftigheid van sommige afscheidingsproducten van enkele diersoorten) bekend. De pijlen, welke inden oorlog gebruikt werden, werden gedrenkt in het bloed van giftige slangen of in menschenbloed, om daaraan giftige eigenschappen te verleenen en de pijlen van Hercules waren volgens de legende gedoopt inde giftige gal van de slang van Le r na. Ook andere producten van dierlijken oorsprong waren als giftige stoffen bekend en het gebruik daarvan was aan niet-geneeskundigen verboden, evenals dat der vergiften, die uit het plantenrijk werden verkregen. Inde Lex Cornelia de sicariis et veneficiis van 81 v. Chr. was voorgeschreven;- „Alio senatu consulto effeotum est, ut pigmentii si cui tenere cicutam, salamandram, aconitum, pituocampas, aut bubrastim, mandragoram, quod lustramenti causa, dederint cantharides, poena teueantur hujus legis”. Tot de diersoorten, waaruit inde tijden van P1 i n iu s en D ios c orid es geneesmiddelen werden bereid, behoorden tal van vogels. De adelaar, waarvan de gal als eender voortreffelijkste geneesmiddelen werd beschouwd, de gans en de eend, waarvan het bloed gebruikt werd, de ooievaar, waarvan de excrementen gebruikt werden, de zwaluw en de leeuwerik, welke in hun geheel gedroogd of tot asch verbrand werden, kunnen als voorbeelden genoemd worden. Tot de reptielen, welke door Dioscorides als geneesmiddel werden aanbevolen, behoorden verschillende soorten van slangen en hagedissen. Ook salamanders, kikvorschen en verschillende vischsoorten maakten een deel uit van den geneesmiddelvoorraad, waarvan zich, inde eerste eeuwen onzer jaartelling, de geneeskundigen bedienden. De adders behoorden te voren goed te worden schoongemaakt en van de ingewanden ontdaan, om daarna volgens bepaalde voorschriften, en naar juiste afmetingen van kop en staart te worden bevrijd, waarna het goed gewasschen dier met wijn, olie, dillezaad en zout werd toebereid. Op deze wijze klaargemaakt, bezat het aftreksel buitengewoon goede eigenschappen, om het gezichtsvermogen te verhelderen, zenuwziekte te genezen en scrofulose tegen te gaan en volgens de opvatting van die dagen zou, dooreen geregeld ge-

694