elders worden gelezen. Wel zal het noodig zijn, hier en daar uit het behandelde een greep te doen en nader te belichten. Dte eerste dag werd geheel gewijd aan de bespreking van het urgente vraagstuk, op welke wijze het beste inden geneesmiddelverkoop hier te lande zou kunnen worden voorzien. Behalve de beide inleiders namen nog eenige collega’s aan de bespreking van dit onderwerp deel. Hoe op verschillende punten de meeningen der sprekers ook uiteenliepen, allen, zonder uitzondering waren het over één punt eens, n.l. dat het meer dan dringend noodig was, de positie der apotheekhoudende geneeskundigen in het algemeen te herzien en meer speciaal, de vestigingsmegelijkheid te beperken, inde onmiddellijke nabijheid van gemeenten (plaatsen), waar reeds een apotheker gevestigd is. Velen met ons hadden gehoopt, dat nu de Minister in eigen persoon deze ernstige nooden van het apothekersberoep had aangehoord, er door eene partieele herziening der Wet op de Artsenijbereidkunst van 1865, deze zeer urgente wijzigingen zouden zijn tot stand gekomen. Deze hoop is althans tot op dit oogenblik ijdel gebleken. Vaneen voornemen tot eene zoodanige herziening is ons niets bekend; wel, dat de toestand inden loop van dit jaarverslag er niet beter op is geworden. Wij wijzen slechts op Zuid-Limburg, waar het voorbeeld van verleden jaar aanstekelijk heeft gewerkt en hoe te Chèvremont, inde onmiddellijke nabijheid van Kerkrade, waar 2 apothekers gevestigd zijn, een apotheekhoudend geneeskundige geneesmiddelen aflevert. Hetzelfde staat thans te gebeuren te Dlyerheide (L.). Ook in Friesland, waar, zooals bekend, vele gemeenten bestaan, welke weer uit z.g. verschillende plaatsen zijn opgebpuwd, heeft het Limburgsche voorbeeld navolging gevonden. Een geneesheer uit Joure liet een huis bouwen in het aangrenzende plaatsje Westermeer, één geheel uitmakend met de gemeente Joure, en vestigde zich aldaar als apotheekhoudend geneeskundige. Hij sluit eene overeenkomst met het Ziekenfonds te Joure tot het eveneens leveren van geneesmiddelen aan verzekerden bij dat fonds en kan nu natuurlijk ook de patiënten in Joure hiervan voorzien, mits deze de geneesmiddelen te zijnen huize afhalen, hetgeen, gezien de geringe afstand van Joure, geen beletsel op levert. Hier zien we dus, dat op eene plaats, waar in ’t belang der bevolking voldoende en deskundige pharmaceutische hulp aanwezig was, een apotheekhoudend geneeskundige het bestaan van den apotheker onmogelijk maakt. Dit kan nooit inde bedoeling van den wetgever gelegen hebben, waar de wet uitdrukkelijk scheiding van geneeskundige en pharmaceutische hulp voorstaat als meest gewenschte toestand voor de geneesmiddelverzorging. Hier moeten dus mazen inde wet zijn, waardoor heen geglipt kan worden en hoe eerder deze mazen worden gestopt of nog beter, worden weggenomen, des te eerder zal aan deze voor den pharmaceutischen stand onhoudbaren toestand een einde worden gemaakt. Met belangstelling zien wijde uitspraak in deze zoo belangrijke kwestie dan ook in hoogste instantie tegemoet. Zoolang deze uitspraak den geneesheer in het gelijk stelt en zoolang geen wetswijziging heeft plaats gehad, zal het voor een apotheker onmogelijk zijn, zich te vestigen in eene streek, waar

582