Aantoonen en colorimetrisch bepalen van aldehyde in alkohol K R Dietrich (Apoth. Zeil. 1906, 249) toont aldehyde in alkóhoï aan door de kleur, welke ontstaat bij schudden vaneen mengsel van den alkohol en technische (thiopheenhoudende) benzol met zwavelzuur. Een dergelijke benzol geeft zelf al een meer of minder sterke geelkleuring met zwavelzuur; bij aanwezigheid van sporen aldehyde wordt deze kleur echter veel donkerder. D. maakt gebruik vaneen benzol, die, na gedurende 5 minuten met een gelijk volumen zwavelzuur geschud te zijn, na verdere 2 minuten een geelkleuring vertoont, die overeenkomt met de kleur van 0,05 tot 0,3 pCt. kaliumbichromaatoplossing. Voor het onderzoek wordt een mengsel van 3 cm3, benzol en 2 cm3, spiritus geschud met 5 cm . zwavelzuur en het reactieprodukt vergeleken met een op gelijke wijze verkregen mengsel van 3 cm', benzol en 5 cm3, zwavelzuur. Bij aanwezigheid van 0,002 pCt. aldehyde inden spiritus neemt het mengsel reeds een roodachtige tint aan. V. I. De vluchtigheid van salicylzuur. Er wordt steeds voor gewaarschuwd, dat bij verdamping van het oplosmiddel van aetherische oplossingen van salicylzuur verlies van dit zuur kan intreden. A. E. Le r r i g o (Analyst. 1926, 79) heeft nagegaan, onder welke omstandigheden gewerkt moet worden, om dit gevaar te ontloopen. Hij meent, dat dit kan, door den aether spontaan te laten verdampen en de rest bij gewone temperatuur te laten drogen, waarvoor een tijdsverloop van ongeveer 48 uren vereischt wordt, of wel door het drogen, na spontane verdamping, te doen geschieden gedurende 2 uren, ineen droogstoof bij 35°. 'Salicylzuur begint n.l. eerst te vervluchtigen boven 40°; tusschen 50 en 60° gaat dit zelfs reeds vrij vlug. V. I. Een wijziging van de thalleiochine-reactie. G. W. Harg r e a v es (Journ. Amer. Pharm. Assoc. 1926, 100) heeft een studie gemaakt van de thalleiochine-reactie en de verschillende wijzen van uitvoering. De werking van chloor- of broomwater moet toegeschreven worden aan oxydatie, eerder dan aan chloreering of brcmeering. Wanneer bij uitvoering der reactie met broomwater een negatief resultaat verkregen wordt, kan dit te wijten zijn aan 3 oorzaken; te korte inwerking van het oxydans, te veel of te weinig broomwater. Verder heeft hij gevonden, dat een fraaie kleurreactie verkregen kon worden, wanneer tusschen het broomwater en de ammonia nog phenylhydrazine wordt toegevoegd. Ook deze reactie luistert eenigszins naar de juiste wijze van uitvoering. Het beste geschiedt deze aldus: Bij 3—5 cm3, eener waterige oplossing van kinine of een kininezout wordt druppelsgewijze zooveel verzadigde broomoplossing gevoegd, totdat een bleekgele kleur ontstaat. Wanneer meer dan 1 mg. kinine per cm3, aanwezig is, vormt zich een geelwit neerslag, dat bij verdere toevoeging van broomwater verdwijnt. Vervolgens wordt 3—5 cm3.2 pCt. oplossing van phenylhydrazinehydrochloride en daarna een kleine overmaat ammonia toegevoegd. Er ontstaat een roze tot roode kleur. M!orphine en codeïne werken storend, wanneer zij voor meer dan 50 pCt. aanwezig zijn. V, I.
359