.verricht in het laboratoire de chimie toxicologique de l’Université de Liège. Voor belangstellenden zij naar het oorspronkelijke artikel verwezen. Wij kunnen voor dit weekblad volstaan met opgave der conclusies van het onderzoek.

De alkaloïden, direct van tropinc afgeleid, zooals atropine, hyoscyamine en tropacocaïne, kunnen in organische stoffen, welke in rotting verkeeren, worden teruggevonden. In lijken, welke begraven zijn geweest, kunnen atropine en hyoscyamine geruimen tijd, ondanks het rottingsproces, aan de ontleding weerstand bieden. De alkaloïden, welke bij hydrolyse ecgonine vormen, zooals benzoylecgonine, cocaïne en ecgonine zelf, kunnen niet worden aangetoond in organische stoffen, welke in rotting verkeeren. 'Het aantoonen van producten, welke ontstaan bij hydrolyse van cocaïne, mag niet doen besluiten tot de aanwezigheid van cocaïne. Deze ontledingsproducten worden slechts uiterst zelden aangetoond, zooals methylalkohol, of het zijn bestanddeelen, welke ook onder normale omstandigheden in lijken kunnen voorkomen, zooals benzoëzuur. Andere ontledingsproducten van cocaïne, b.v. de ecgonine, zijn zelve niet tegen ontleding bestand. Bepaalde factoren kunnen de ontleding van atropine ert cocaïne tegengaan. Een lage temperatuur, een droog terrein, aanraking met de atmospheer en vooral eene zure reactie van de omgevende stoffen, verhinderen de hydrolyse van het alkaloïde. De uiterste voorzichtigheid is noodig, alvorens tot de aanwezigheid van alkaloïden der tropinegroep te besluiten in stoffen, welke aan verrotting zijn blootgesteld. Men kan zich alleen verlaten op meerdere positieve reacties en vooral op specifieke reacties voor deze alkaloïden. H. Localisatie van sulfonal en van haematoporphyrine na vergiftiging met sulfonal. Het is een bekend verschijnsel, dat sulfonal, een verbinding, welke in vitro zeer resistent is, in vivo bijna totaal vernietigd wordt, zoodat het na vergiftiging met sulfonal inden regel zeer moeilijk is, om meer dan sporen van het gift als zoodanig in het lijk terug te vinden. R. FabreenH. Simonnet (Jonrn. Pharm. Chim. 1925, 11. 225) hebben gedurende 12 dagen aan een konijn van 1.5 kg. 1 g. sulfonal per dag toegediend, het dier daarna gedood em inde lijkdeelen de nog aanwezige hoeveelheid van het gift bepaald. Zij volgden daarbij de zuiveringsmethode met pancreatine (Pharm. Weekbl. 1926, 957) en konden slechts kleine hoeveelheden van het vergift terugvinden; zoo bijv. in 11,5 g. hersenen en ruggemerg 57 mg., in 48 g. lever 43 mg., in 7,5 g. bloed 9 mg. IMlet ultra-violette stralen kon met de gal, welke een eigenaardige roode kleur bezat, de fluorescentie, aan haematoporphyrine eigen, verkregen worden. Een ander konijn werd op analoge wijze met sulfonal vergiftigd, waarna de verschillende organen met de kwartslamp op aanwezigheid van haematoporphyrine onderzocht werden. Met zekerheid kon deze aanwezigheid slechts vastgesteld worden inde gal, de urine eni in geringe hoeveelheid inde milt.

287