meeste dieren, arm zou zijn aan voor scheurbuik behoedende eigenschappen. Daar deze conclusie in strijd is met de waarneming, dat het voorkomen van scheurbuik bij borstkinderen tot de groote uitzonderingen behoort, hebben L. F. Meyer en E. Nassau (Klin. Wochenschr. 1925, 2360) de proeven van Frank nog eens herhaald. Zij kregen daarbij aanvankelijk nagenoeg dezelfde uitkomsten, maar vonden bij Röntgenologisch en histologisch onderzoek, dat de dieren niet aan scheurbuik waren ten gronde gegaan, maar aan ondervoeding. De vrouwenmelk heeft n.l. een veel lager gehalte aan eiwit (en aan vet), dan de caviamelk. Wanneer de dieren echter naast het genoemde proefdieet nog een bepaalde hoeveelheid vitaminevrij eiwit kregen, bleven zij inleven, groeiden normaal en vertoonden geen verschijnselen van scheurbuik. V. I.
Een stof, welke zich bij de reactie van Vitali gedroeg als atropine en die afgescheiden was uiteen zich in rotting bevindende maag vaneen hond. Herhaaldelijk zijn inde literatuur mededeelingen aan te treffen over stoffen, die bij toxicologisch onderzoek uit lijkdeelen werden afgescheiden en die reacties vertoonden, welke aanleiding konden geven tot verwisseling met alkaloïden. Zoo is onlangs nog door L. van Itallie en Mej. A. J. Steenhauer te dezer plaatse (Pharm. Weekbl. 1925, 446) melding gemaakt vaneen stof, geïsoleerd uit maag, darminhoud en lever vaneen lijk, die volgens de kleurreacties op veratrine wees, maar waarvan door de physiologische proef de zekerheid verkregen werd, dat het onmogelijk veratrine kon zijn. Th. SabalitschkaenW. 80l dt (Pharm. Zeit. 1925, 1650) kregen onlangs een hondenmaag, die in sterken staat van ontbinding verkeerde, ter onderzoek. Bij de uitschudding met aether uit alkalische oplossing, volgens Sta s—O 11 o, bleef een vernisachtige rest achter, die vijfmaal door oplossen en telkens uitschudden gezuiverd werd. Deze rest gaf bij de reactie van Vit a 1 i een duidelijke roodviolette kleur, welke echter spoedig verdween. Behalve aan atropine, zou ook nog aan strychnine en veratrine gedacht kunnen worden. Bij physiologische proeven (indruppelen in het oog van een kat, inspuiten bij een kikker) bleek echter, dat noch atropine, noch strychnine aanwezig waren, terwijl de chemische reacties op veratrine eveneens negatief uitvielen. iDte Schr. wijzen nogmaals op de noodzakelijkheid, om in toxicologische gevallen, bij het afscheiden van alkaloïden, niet tevreden te zijn met het doen vaneen aantal chemische reacties, doch ook, zooveel mogelijk, de physiologische proeven toe te passen. V. I. Ontleding van alkaloïden van de tropinegroep onder invloed van rottende organische stoffen. In het Journal de Pharmacie de Belgique van October—December is eene veelomvattende studie verschenen van Mlle Mi adeleine Ma g n e 11 e over de veranderingen, die een aantal alkaloïden, behoorende tot de tropinegroep, ondergaan, wanneer deze in tegenwoordigheid van organische stoffen zich bevinden, welke tot verrotting overgaan. Dit onderzoek, dat van veel belang is voor het toxicologisch onderzoek van cadavers, waarin de aanwezigheid van deze alkaloïden wordt ondersteld, werd
286