gebracht, telkens schuddende eni zoo noodig matig afkoelende. Na bezinken, waarbij de vloeistof kleurloos moet zijn, wordt de oplossing dooreen vooraf gedroogd plooifilter gegoten. Deze vloeistof, welke gebruikt wordt als VlO N. oplossing, moet echter geregeld vóór het gebruik gecontroleerd worden, daar zij vrij snel in sterkte afneemt. Het stellen geschiedt, door de rhodaanoplossing ineen kaliumiodideoplossing te gieten (niet omgekeerd) en met thiosulfaat het vrij gekomene iodium te titreeren. Het is nu gebleken, dat rhodaan, evenals iodium en bromium, kan gebruikt worden ter bepaling vaneen additiegetal van vetten. Doch waar bromium soms te ver gaat en, behalve addeert, ook substitueert, daar werd gevonden, dat bij sommige vetten regelmatig rhodaan-additiegetallen gevonden werden, die lager waren dan de ioodadditiegetallen. Bij systematisch onderzoek vaneen aantal zuivere onverzadigde vetzuren en de daarvan bereide glyceriden werd waargenomen, dat de rhodaanadditiegetallen van oliezuur, elaïdinezuur, erucazuur en brassidinezuur even hoog zijn als de joodadditiegetallen (beide uitgedrukt in iodium). Van linolzuur (met 2 dubbele bindingen) is het rhcdaangetal de helft van het ioodgetal, terwijl stearolzuur en behenolzuur (beide eveneens met de empirische formuleCnH2n-44202 doch met een drievoudige binding) geen rhodaan addeeren. Bij vergelijking der rhodaangetallen van verschillende oliën met de ioodgetallen van die oliën waren steeds de eerste getallen in meerdere of mindere mate kleiner dan de tweede, omdat steeds, naast verzadigde vetzuren en zuren met één dubbele binding, zuren met twee dubbele bindingen (inden regel linolzuur) aanwezig zijn. Kent men de qualitatieve samenstelling der vetzuren vaneen olie, dan is door bepaling der beide additiegetallen en door opstelling van 3 vergelijkingen met 3 onbekenden, ook de quantitatieve samenstelling te vinden. Zoo heeft K. van ricinusolie, olijfolie, arachisolie, amandelolie, raapolie en sesamolie de samenstellng nagegaan en daarbij uitkomsten verkregen, die in goede overeenstemming zijn met de literatuuropgaven. Er is in deze richting nog veel voor het vetonderzoek te verwachten. K. vraagt, om dit terrein voor hem en zijn medewerkers te willen reserveeren. Zij zullen nu ook het gedrag van het linoleenzuur ten opzichte van rhodaan nagaan. V. I. Het vitaminegehalte van vrouwenmelk. De methode, welke gebezigd wordt, om na te gaan, of een voedings- of genotmiddel een bepaald vitamine bevat, bestaat daarin, dat men proefdieren voedt met een kost, welke het bedoelde vitamine niet bevat en hen bovendien nog een hoeveelheid van het te onderzoeken preparaat bijvoedt. Wanneer nu blijkt, dat na zekeren tijd de proefdieren geen ziekteverschijnselen vertoonen, welke het gevolg zijn van het ontbreken van het bedoelde vitamine (avitaminose), dan is dit een bewijs, dat in het bijgevoede produkt voldoende van dit vitamine aanwezig is. Frank had gevonden, dat cavia’s, welke een vitamine-C (antiscorbutisch) -vrij dieet met bijvoeging van vrouwenmelk gekregen hadden, na 24—28 dagen stierven, d.i. niet veel later, dan wanneer zij een totaal vitamine-C-vrije kost genoten hadden. Hij trekt daaruit de conclusie, dat vrouwenmelk, in tegenstelling met de melk der

285