resultaten warden gevonden. Toch moet men niet denken, dat bij gebruik van zwavelzuur een overmaat salpeterzuur er niet meer toe doet! Overmaat salpeterzuur zal jood verder oxydeeren tot HJOs, dus een jcodverlies teweeg brengen. Van den anderen kant lost ook salpeterzuur in chloroform op en dit zal weer een te hooge uitkomst veroorzaken, zoodat men omtrent de werkelijke hoeveelheid jood niets meer kan zeggen. Uitwasschen van de chloroform met gedest. water helpt niet: immers, men wascht, behalve het salpeterzuur, ook joodzuur uit, dat zich inde chloroformphase vormt, daar het salpeterzuur, dat daar waarschijnlijk grootendeels in moleculairen vorm aanwezig is, ondanks zijn geringe hoeveelheid, toch sterk oxydeerend werkt. Bij voorbeeld: Vaneen oplossing van jood in chloroform werden 10 cm3, direct getitreerd met thiosulfaat; zij verbruikten 1,10 cm3, thio. 20 cm3, werden geschud met 30 cm3. H-..0, waarin 3 druppels UNO.; van deze 20 cnf. werden 10 cm3, getitreerd met thio, zij verbruikten 1,35 cm3, thio; de overige 10 cm3, werden voor het titreeren gewasschcn met 20 cm3. H.X); daarna verbruikten zij 0,95 cm', thio. Bij een andere proef, waarbij, in plaats van 3 druppels HNOs, 10 druppels werden gebruikt, waren de beide laatste cijfers respectievelijk 0,90 cm3, en 0,75 cm’. In dit geval werd dus de hoeveelheid ,h, die tot HJOs geoxydeerd' was, niet gecompenseerd door het inde chloroform opgeloste HNOs. Voor de oxydatie met HNOs geldt dus zeer streng: noch te veel, noch te weinig, iets wat bij cenige routine zeer goed uit te voeren is. Maar men mag dan b.v. nooit chloroform, die voor het voor de derde maal uitschudden is gebruikt en waarbij men tevens, om zich te vergewissen, dat er geen jodium als jodide meer inde oplossing aanwezig is, ook nog een druppeltje HNOs aan de oplossing heeft toegevoegd, wanneer ze helder blijft, bij de chloroform van de Iste en 2de uitschudding voegen. Want het is beter, een weinig jood inde waterige oplossing te laten dan al het jood plus een onbekende hoeveelheid salpeterzuur te titreeren. Tot slot eenige voorbeelden, die het verschil in uitkomst tusschen oude en nieuwe gloeiwijze illustreeren.
261