Na2CQ3, K2CO3 gebonden wordt. Ik weet niet, in hoeverre het bekend is, dat jodiumdamp met vast Na2COs en K2CO3 jodaat en jodide vormt, gelijk dit bij jodium ineen oplossing van Na2COs of K2CO3 het geval is. In ieder geval, het gebeurt. Want waschte ik het Na2C03,K2C03, nadat er jodium overheen geleid was, uit met chloroform, dan werd deze niet gekleurd. Loste ik daarna het mengsel op in water en zuurde met verdund zoutzuur aan, dan werd er jodium afgescheiden. De joodbinding kan gedacht worden volgens de reacties: 31J2 + Na2CO3 2NaJ + CO2 +O] 1) [3O + NaJ -> NaJOs] 2) 3.J2 + 3Na2CO3^SNaJ+NaJO+3CO2 3) Gebeurde de binding direct volgens 3) of, wat het zelfde effect zou geven, sloten de volgreacties 1) en 2) totaal zich aan elkaar aan, dan zou bij het aanzuren alle gebonden jood weer vrijkomen. Dit is echter niet het geval. Heeft men n.l. al het jood, dat na het aanzuren is vrijgekomen, met behulp van chloroform uit de vloeistof gehaald, dan blijkt de vloeistof nog jood inden vorm van jodide te bevatten, wat blijkt door voorzichtige oxydatie met salpeterzuur. En wel bij het mengsel van Na2C03,K2C03, verhit op 200° C., kwam door aanzuren vrij een hoeveelheid Ja, oplosbaar in 1,95 cm3, thio, 0,098 N. = 2,43(8) mg. J2; door oxydatie met HNCL een hoeveelheid J2, oplosbaar in 1.60 cm;3, thio, 0,0096 N. = 0.19(5) mg. Ja. Bij het mengsel, dat op 300° C. verhit was, waren deze waarden respectievelijk 1,55 cm3, thio 0,098 N. = 1,93(6) mg. Ja. 1,85 cm3, thio 0,0096 N. = 0,22(6) mg. J2. De relatieve (en natuurlijk absolute) overmaat van NaJ(KJ) bewijst nu, dat er hier wel degelijk sprake is van volgreacties, maar tevens, dat op 1) niet alleen 2) volgt, maar tevens: O+o Oa 2) De gevonden waarden wijzen er op, dat bij verhooging van 2) temperatuur de verhouding —kleiner wordt. 2') Bij het gloeien van schildklierpoeder met Na2CO3,K2CQ3 heb ik nooit vorming van jodaat kunnen constateeren, wat natuurlijk vanzelfsprekend is, daar bij het gloeien een groote hoeveelheid kool vrij komt. I
259