laag a is het, tenminste naar het uiterlijk, verkoolde schildklierpoeder. laag b is het oorspronkelijke mengsel van Na2COs en K2CO3, oplosbaar in water, laag c is een laag, die zich tijdens de reactie op de laag b heeft gevormd, op het oog hoofdzakelijk uit C schijnt te bestaan en onoplosbaar in water is en hoogstwaarschijnlijk ontstaan is door ontleding der zich uit het schildklierpoeder vormende gassen. Alle drie lagen blijken na de proef jood te bevatten. En wel vond ik bij een schildklierpoeder van La miers en Indemans, dat 0,376 pCt. J2 bevat, gevonden volgens een gewijzigde Pharmacopeemethode, die later beschreven zal worden (alle joodwaarden zijn volgens deze methode bepaald), laag a 0.317(0) pCt. laag b 0.031(7) pCt. laag c 0.006(3) pCt. *) totaal 0.355 pCt. J2. (De vierde decimaal is tusschen haken geplaatst, omdat zij slechts een rekengrootheid is en overigens geen beteekenis bezit). Bij deze wijze van gloeien is in dit geval het totaalverlies 0.376—0.355 = 0.021 pCt. J2. Bedenkende, dat al het jood, dat niet inde laag a gevonden wordt, door middel van de zich vormende dampen ontsnapt is, dan hebben deze in totaal afgevoerd 0.376—0.317 = 0.059 pCt. jodium, d.i. ± 16 pCt. van het aanwezige jood. Bij een schildklierpoeder van Brocades en Stheeman, dat 0.480 pCt. j, bevatte, werden de volgende waarden gevonden : laag a 0.355(6) pCt. laag b 0.069(8) pCt. laag c 0.006(3) pCt. *) totaal 0.432 pCt. *) Dat in laag c bij beide proeven dezelfde hoeveelheid jood gevonden werd, komt, omdat beide hoeveelheden jood oplbsbaar waren inde minimaal toe te voegen hoeveelheid thiosulfaat, n.l. 0,05 cm3. 0,01 N.

257