de overeenstemming volmaakt te noemen, voor toppen en bladeren vallende verschillen volmaakt binnen de aangenomen foutengrens; 2°. het wortelgehalte van de bastaard-generaties is precies intermediair tusschen de overeenkomstige gehalten bij de ondergroepen (0.189 pCt. + 0.143 pCt): 2 = 0,166 pCt. Ook het gehalte van de stengels ligt nog tusschen de stengelgehalten der beide ondergroepen, maar niet meer volkomen intermediair. Voor toppen en bladeren kon geen verschil worden gevonden, dat buiten de foutengrenzen valt, omdat de
Fig. 20. Graphische voor- percentages van de beide ouderero»- stelling bij tabel IX. Fa- nen daar reeds binnen vallen. Zoo generaties vaneen km- de totaal.gehalten. Het sresmg en der beide ouders. n_ „ VT . v _n„ middelde van Tl 7 Fi en VI 4 Fi zon 0,064 pCt. moeten bedragen. Ineen der beide gevallen Ft) is het empirische percentage inderdaad 0,064 pCt., in het andere geval (4X4 Ft) 0,059 pCt., een verschil, dat uit analysefouten nog volkomen verklaarbaar is. Voor zoover generalisatie geoorloofd is, valt uit deze feiten de volgende conclusie te trekken: het alkaloïde-gehalte, meer speciaal dat van de wortels, gedraagt zich bij kruising in volkomen analogie met phaenotypische verschillen, als een phaenotypisch kenmerk. De bastaard is met betrekking tot het alkaloïde-gehalte, evenals voor het anthocyaangehalte en de lengte-breedte-verhoudingen van het blad, intermediair. In aansluiting op het verdeelingsschema van het alkaloïde bij de eenjarige vormen van H. niger, zijn een paar analysen van H. albus vermeldenswaard. Twee op alkaloïde-gehalte onder' zochte stamgroepen van H. albus, n.I. XIV Hortus Amsterdam en XV La Paz, welke phaenotypisch niet identiek waren, hebben bij; analyse het volgende resultaat opgeleverd:
133