D. patens dikke gezwollen vrucht; kelkzoom breed, trecbtervormig met zijwaarts afgebogen spitse tanden, breeder dan het buikig gezwollen kelkdeel; verhouding lengte: dikte = +2:l. E. vulgaris dikke gezwollen vrucht; kelkzoom breed, maar weinig, of althans veel minder siterk afgebogen, spitse kelktanden; verhouding lengte: dikte = +2:l. Deze kelktypen, of daarop sterk gelijkende vormen, zijn phaenotypisch in meerderen of minderen graad van eenvormigheid vererfbaar. Een enkele fig. (16) moge dit verduidelijken. Indien de tandvorm als basis van indeeling wordt genomen, laten deze typen zich in twee groepen rangschikken. A en B vormen de groep der stomptandigen of obtusae, C, D en Ede groep der spitstandigen of acutae. Deze indeeling dekt in grove trekken een soortgelijke indeeling, welke men voor bladvormtypen zou kunnen maken. De „breedbladigen” hebben in het algemeen een stomperen, minder lang gerekten bladtop dan de „smalbladigen”. De breedbladige phaenotypen nu, zooals die van stamgroep VI. hebben vruchten van het type brevicalyx, of sterk daarop gelijkende vormen ; de smalbladige phaenotypen daarentegen, zooals die van stamgroep 11, vruchten van de typen der acutae. Evenmin als voor den bladvorm, zijn beide groepen scherp gescheiden categorieën, want de grenzen tus-
97