organen, om de beharing vergelijkenderwijze te bestudeeren. Het beste vergelijkingsobject, om de beharingswijze als vererfbaar kenmerkend in verschillende clans te vervolgen, is wellicht de jonge stengel van de kiemplanten.

Uit de waarnemingen bij de clans II \b en II 1 c valt af te leiden, dat verschillen in beharing niet geheel als toevallige modificaties van het baarkleed zijn op te vatten, maar door genotypische verschillen mede worden veroorzaakt. De vertakking. De wijze van vertakking is in hooge mate veranderlijk. Genotypische verscheidenheid van vertakte en niet vertakte vormen kon niet met zekerheid worden aangetoond. De bloenikleur en de anthocyaan-factoren. De bloemkroon bevat twee kleurstoffen: een roodviolette kleurstof, anthocyaan, welke in het celvocht is opgelost en een gele kleurstof, die uitsluitend aan chromoplasten gebonden is. De gele kleurstof is egaal verbreid inde bovenste helft van de bloemkroon en vormt een fond, waarop het adernet met anthocyaankleur is af ge teek end. De blauwe teekening van het adernet ontstaat, doordat het anthocyaan den zoom' der vaatbundels volgt en de naaste omgeving kleurt. Inde keel van de bloemkroon is de netvormige teekening tot een egale, ringvormige, donkerviolette vlek samengevloeid. De verschillen in het kleuraspect van de bloem bij verschillende vormen zijn aanzienlijk. De gele kleur wisselt van okerkleurig (donkergeel) of chromaat-kleurig (lichtgeel) tot kleurloosheid (wit), terwijl variaties van het anthocyaan zich openbaren in intensiteit, ten deele ook in meerdere of mindere uitgebreidheid van het blauwe adernet over de oppervlakte van de bloemkroon. Combinaties uit beide kleurtypen komen voor, schijnbaar zonder correlatief verband. Naast beide genoemde kleurstoffen komt inde bloemkroon ook nog wat chlorophyl voor. Denkt men zich een kleur-schaal van okergeel en chromaatygeel tot wit, vervolgens een blauw adernet, waarvan men de intensiteit, dichtheid en uitgebreidheid wijzigen kan, en dat op ieder willekeurig deel van de schaal is aan te brengen, dan heeft men een ruw beeld van de comibinatie-mogelijkheden in bloemkleur-aspect bij H. niger. Op grond nu van de kleurschakeeringen kan men, in hoofdzaak de typen niger, medius en pallidus onderscheiden. Deze typen kunnen in eenzelfde stamgroep voorkomen en vormen

91