Wanneer de planten zijn uitgebloeid en de stengelbladen reed» (ten deele zijn verdord, hebben de uitgegroeide inflorescenties een ander aspect aan den habitus gegeven. Vertakte exemplaren vallen nu op naast onvertakte en het phaenotypische beeld van de plant wordt in niet geringe mate beïnvloed door de vruchten, welke in lange reeksen op de inflorescentie-assen staan. Karakteristiek Voor verschillende vormen is de volgroeide, resistent geworden kelk. Phaenotypische verschillen, welke aan den bloemkelk zijn op te merken, worden inden vruchtkelk ster-
ker geaccentueerd. Dit geldt inde eerste plaats voor de betanding. Groep II werd in hoofdzaak gekenmerkt door vormen met lange vruchtkelken (minstens tweemaal zoolang als breed), met spitse, soms 'datief lange, kelktanden. Fig. 5 is een schets vaneen stukje uit het midden van de inflorescentie bij een exemplaar uit stamgroep 11. Alle vruchtvormen, in deze stamgroep waargenomen, zijn tot op zekere hoogte tot dit vruchttype terug te brengen. In stamgroep VI daarentegen kwamen bijna uitsluitend vormen voor met korteren vruchtkelk (meestal niet langer dan anderhalf
88
Fig. 5.