wordt geschreven 117 Fi, een bepaald individu van deze generatie is weer dooreen nummer aangeduid, bijv.; II 7-290. De tweede generatie, waarvan no. 290 de moederplant is, wordt dan II7— 290 F2; een exemplaar uit deze F2-generatie wordt dooreen nummer aangegeven, bijv. II 7—290—1, enz. Bij de kweeking bleken nu phaenotypisch waarneembare verschillen bij de stamplanten aanwezig te zijn, di£ o.a. betrekking hebben op blad- en vruchtvorm en op kleur en teekening der bloemkroon. Uit het rijke materiaal wordt hier slechts een greep gedaan door reproductie van figuren met korten verklarenden tekst. Voor bijzonderheden moet naar het proefschrift worden verwezen. Zoo geven de figuren 1 en 2 elk een voorbeeld van het smalbladige en het breedbladige phaenotype. Behalve verschillen in lengte-breedte-verho'uding van het blad, laten deze habitusfiguren twee verschillende overgangen zien van gesteeld naar zittend blad. "1 Het blijvende verschil in bladvorm tusschen beide categorieën van phaenotypen blijkt reeds, als men de kiemplantjes in op-
eenvolgende generaties vergelijkt. Fig. 3 en 4 geven een paar jonge plantjes weer uit de F2-generaties van de clans II 7 en VIIO, waarbij het verschil in bladvorm even duidelijk uitkomt als in de figuren 1 en 2. \
87
Fig. 3.
Fig. 4.