tracht ons hier mede te deelen, dat zijn strijd inzake het bekeuren van drogisten gaat terwille der volksgezondheid, doch dan is mij iets vreemd. U kent wellicht de werkwijze der Sanitas-winkels, hoe moordend die winkels (of liever de eigenaren) optreden, met het oog op vuil gewin, en telkens en telkens weer in strijd komen met lijst C. Nooit is het in het hoofd van de heeren Inspecteurs opgekomen, die lieden te bekeuren; zij genieten de bescherming van de Inspectie, omdat, ja, omdat zij geen concurrenten van de Apothekers zijn. De Apothekers verkoopen die middelen niet, hebben dus geen financiëele schade van de Sanitaswinkels. Daarom is het praatje van te werken voor de volksgezondheid, een praatje voor de vaak. Wie doet meer schade: de drogist, die een hoofdpijnpoedertje verkoopt, of de Sanitas-winkel? Gevraagd naar bewijzen voor schade te doen aan de volksgezondheid door drogisten, werd niet geantwoord. lets anders is het volgende: Indien door de concurrentie van de drogisten het onmogelijk wordt gemaakt, dat een apotheker bestaan kan, ja, dan is het iets anders. Doch dan staat ook vast, dat daar, waar de apotheker geen bestaan meer kan vinden, inde geneesmiddelvoorziening door anderen, die een nevenbestaan hebben (doktoren), moet worden voorzien. 8. Toch zou het zeer juist zijn, dat ook de verdachte een betrouwbaar bureau kon aanwijzen, waar hij het gekochte zou kunnen laten onderzoeken. En dat ten slotte de Minister er niets voor zou gevoelen, om telkens hoofdpijnpoeders, enz. te laten onderzoeken, behoeft nog geen bewijs te zijn van minachting voor het Nederlandsch recht. Doch heb ik goed gezien, dan kan de meerderheid van de kantonrechters, waar de zaken behandeld zijn, niet zoo heel erg opzien tegen de zoogenaamde handhavers van de Volksgezondheid, indien althans de verdachte goed doet uitkomen, dat het hier uitsluitend te doen is om met wetssteunsels een ten ondergang gedoemden stand nog in het leven te houden. 9. Zeer juist, en zeker is dat niet gezegd, zooals het „Leidsch Dagblad” dat aangaf. Er is niet lang geleden dooreen fabrikant aan een apotheker gevraagd, om een voorschrift gereed te maken. Dat voorschrift was een opgaaf vaneen specialité, zelfde hoeveelheid, zelfde samenstelling als het specialité. Toen de rekening kwam, bleek zij twee maal zoo hoog te zijn als de prijs van het specialité. Men destilleere niet hier uit, dat ik bedoel te zeggen, dat de apothekers de specialité’s duurder verkoopen. Doch wel, indien de hoeveelheid, de juiste samenstelling vaneen specialité (dus wanneer het specialité verdween) door den apotheker gereed gemaakt moest worden, zou het twee- of driemaal zoo duur uitkomen. Ook hier mag niet gezegd worden, dat dan de apotheker te duur zou zijn; geenszins, het pleit alleen maar voor het gegeven idee, dat de apotheek als plaats, waar middelen (specialités) gemaakt kunnen worden, heeft afgedaan. De bereiding in het groot is in het voordeel van het volk. Er is beweerd, dat, indien de volksgezondheid schade zou lijden door het verkoopen van specialité’s, enz. door drogisten, dan eerst de apothekers, als monopoliehouders van het bevorderen van de volksgezondheid, moesten beginnen met de artikelen als bedoeld niet meer te verkoopen, en niet anders af te leveren dan
29